zinsdelen en woordsoorten

1 / 31
next
Slide 1: Video
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 5

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Wat is het werkwoord?
A
zon
B
zonnen
C
wolk
D
wolken

Slide 2 - Quiz

Wat is het werkwoord?
A
weekend
B
maandag
C
leren
D
zangles

Slide 3 - Quiz

Wat is een werkwoord? Een werkwoord duidt aan:
A
mens, dier of ding
B
handeling, gebeurtenis of toestand
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets doet

Slide 4 - Quiz

Een zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Wat is een werkwoord?
A
Telefoon
B
De juf
C
Het
D
Rennen

Slide 6 - Quiz

welk woord is een zelfstandig naamwoord
A
zilveren
B
ketting
C
grote
D
tussen

Slide 7 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
De
B
muis
C
is
D
weg

Slide 8 - Quiz

Wat is de afkorting van
zelfstandig naamwoord?
A
lw
B
znw
C
pv
D
ond

Slide 9 - Quiz

Wat kan een zelfstandig naamwoord zijn?
A
hij, zij, ik
B
op, in, onder, uit,
C
de, het, een
D
mensen, dieren, dingen

Slide 10 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
Ik
B
koop
C
een
D
bal

Slide 11 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
mijn
B
telefoon
C
is
D
nieuw

Slide 12 - Quiz

Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
A
lopen
B
fiets

Slide 13 - Quiz

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
chirurg
B
brief
C
verliezen
D
koerier

Slide 14 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
grote
B
plastic
C
kleurige
D
koude

Slide 15 - Quiz

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord
A
huis
B
tegen
C
rode
D
schoen

Slide 16 - Quiz

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quiz

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
A
gamen
B
groene

Slide 18 - Quiz

Welk van deze woorden is een bijvoeglijk naamwoord?
A
alleen
B
onder
C
mooi
D
op

Slide 19 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over:
A
De persoonsvorm
B
Een werkwoord
C
Het zelfstandig naamwoord
D
Het bijwoord

Slide 20 - Quiz

is computer een bijvoeglijk naamwoord
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Ik leer het onderwerp te vinden.

Wat is het onderwerp?
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 22 - Quiz

Wat is het onderwerp?

De brugklas leert het onderwerp vinden.
A
De brugklas
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 23 - Quiz

Wat is een persoonsvorm
A
Werkwoord in de zin
B
Naam van dier, ding, persoon, plaatsen.

Slide 24 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp?
A
wie + persoonsvorm?
B
wie/wat + persoonsvorm?
C
wie + werkwoordelijk gezegde?
D
wie/wat + werkwoordelijk gezegde?

Slide 25 - Quiz

'Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.'
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 26 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
Wat
B
Deze
C
Persoonsvorm
D
is

Slide 27 - Quiz

De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Video

De PV is altijd een werkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
B
De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
C
Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
D
Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm

Slide 31 - Quiz