Reading & Grammar

Good morning 3pi
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Good morning 3pi

Slide 1 - Slide

What are your expectations to the teacher this year?

Slide 2 - Open question

What are we going to do this lesson?
- Homework?
- Reading 1
- Grammar

Slide 3 - Slide

Lesson Goals
- I can use to be & to have in the Present Simple.
- I can use other verbs in the Present Simple

Slide 4 - Slide

Reading 1 
exercise 1 to 13 
timer
6:00

Slide 5 - Slide

5 minute break
timer
5:00

Slide 6 - Slide

Present Simple
Wat weet je nog over de Present Simple?

Slide 7 - Slide

Present simple 
- feiten,
- gewoonten,
- en dingen die we met regelmaat doen.

Slide 8 - Slide

This book has a red color. (feit)
- Bart always bites his nails. (gewoonten)
- These kids often play with each other. (regelmatigheid)

Slide 9 - Slide

Present Simple = Tegenwoordige Tijd
we praten
jullie schrijven
zij studeren

we talk
you write
they study

Slide 10 - Slide

Present Simple = Tegenwoordige Tijd
ik fiets
jij loopt
hij eet
zij bevriest
het draagt
I cycle
you walk
he eatS
she freezES
it carrIES

Slide 11 - Slide

SHIT
She
He
IT
bij He/She/IT 

werkwoord
werkwoord eindigend op S-klank
werkwoord eindigend op medeklinker Y
-S
-ES
-IES

Slide 12 - Slide

Grammar
Present Simple: to be/to have.

Slide 13 - Slide

To be and to have 
Today we will learn about the verbs 'to be' and 'to have' 
I am 
I have 

Slide 14 - Slide

Present simple to be is in de ....
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd

Slide 15 - Quiz

Wat zijn de drie present simple vormen van het werkwoord 'to be'?
A
be, is, are
B
am, is, are
C
am, is, being,
D
is, isnt, are

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Wat betekent de werkwoord to be in het Nederlands?
A
zijn
B
hebben
C
worden
D
maken

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

They .... from the Netherlands.
A
am
B
is
C
are

Slide 20 - Quiz

What ... your name?
A
am
B
is
C
are

Slide 21 - Quiz

You ... doing a great job
A
am
B
is
C
are

Slide 22 - Quiz

I ... great at soccer
A
am
B
is
C
are

Slide 23 - Quiz

present simple: to have

Slide 24 - Slide

wat betekent het werkwoord to have?
A
zijn
B
hebben
C
worden
D
weten

Slide 25 - Quiz

present simple: to have
Has en have zijn beide vormen van het werkwoord ‘hebben’, maar ze worden gebruikt in verschillende manieren.


Has wordt gebruikt bij de voornaamwoorden: he, she en it.
Have wordt gebruikt bij de voornaamwoorden: I, you, we en they.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

I .... a pen
A
have
B
has

Slide 28 - Quiz

she .... blue hair.
A
have
B
has

Slide 29 - Quiz

he ... a cat.
A
have
B
has

Slide 30 - Quiz

It ... brown fur.
A
have
B
has

Slide 31 - Quiz

I ... two brothers.
A
have
B
has

Slide 32 - Quiz

ik begrijp de present simple van de werkwoord 'to be'
A
ja
B
ne

Slide 33 - Quiz

Bijzonder vormen (selfstudy)
2.3

- To do
- To Go 
- To watch
- To worry

Slide 34 - Slide

Grammar 
1.1 to 2.3 ---> blz. 4 t/m 7

Slide 35 - Slide