H5- TH3 - BS3

H5 - T3: Vertering - BS3: chem. vertering
1 / 45
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H5 - T3: Vertering - BS3: chem. vertering

Slide 1 - Slide

Eerst opdrachten maken
Maak opdracht 12, 13, 15, 16 en 17
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Leerdoelen basisstof 3
Je kunt beschrijven waar en op welke wijze voedingsstoffen worden verteerd in het darmkanaal.
Je kunt beschrijven welke factoren daarop van invloed zijn.

Slide 3 - Slide

Begrippen BS3
verteringsenzymen
amylase
maltose
pepsinogeen
trypsine
peptidasen
dipeptiden
trilpeptiden
lipase
maltase
sacharase
lactase

Slide 4 - Slide

mechanische en chemische vertering
mechanische
chemische
maagzuur
galblaas

Slide 5 - Slide

In de mond begint de vertering?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Door het toevoegen van verteringssappen met enzymen is snellere vertering van voedsel mogelijk.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Is het kauwen op je eten mechanische of chemische vertering?

A
mechanische vertering
B
chemische vertering

Slide 8 - Quiz

Mond
-speeksel
-slikreflex
Slokdarm
Maag
-maagsap
Dunne darm
-resorptie
-darmvlokken
-tight-junctions
Dikke darm
-water resorptie
-bacterien 

Slide 9 - Slide

Chemische vertering
Door de toevoeging van enzymen en aanpassing van de pH wordt de vertering van voedsel bevorderd.

Slide 10 - Slide

Chemische vertering
Door de toevoeging van enzymen en aanpassing van de pH wordt de vertering van voedsel bevorderd

de verteringsenzymen
  • elk enzym heeft zijn eigen substraat
  • optimum temperatuur in de mens is 37 graden
  • optimum pH verschilt per verteringsorgaan

Slide 11 - Slide

Van mond tot kont
mond 
  • speeksel productie (1,5 L / dag)
  • aansturing autonoom zenuwstelsel
  • amylase (pH 6 - 7,5)

Slide 12 - Slide

Van mond tot kont
slokdarm
  • voedsel zit hier maar kort
  • via mechanische perialstiek naar maag
  • geen toevoeging enzymen
  • dus speeksel enzymen (amylase) werken verder

Slide 13 - Slide

Van mond tot kont
maag
  • maagsap = zuur (pH 1-3)
  • veel H+ en Cl-  ionen die pH regelen
  • amylase werking stopt (pH te laag)
  • productie pepsinogeen (opt. pH 2,5)
       -> geactiveerd door lage pH 
  • afbraak eiwitten door pepsine

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Van mond tot kont
twaalfvingerige darm
  • portier opening afhankelijk van pH
  • alvleessap = basisch (pH 8-9)                                                               bevat enzymen:
    - amylase, trypsine, pepidase, lipase
  • toevoeging gal
  • pH verschilt van begin tot eind

Slide 17 - Slide

van mond tot kont
twaalfvingerige darm
  • portier opening afhankelijk van pH
  • alvleessap = basisch (pH 8-9).                                                       bevat enzymen:
    - amylase, trypsine, pepidase, lipase
  • toevoeging gal
  • pH verschilt van begin tot eind

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Van mond tot kont
dunne darm (+ BS4)
  • voedselbrij ± pH 7 bij start 
  • enzymen door: 
  • maltase, sacharase, lactase, peptidase
  • laatste stap in afbraak voedingsstoffen

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

De vertering van vetten start in je ............
A
Mond
B
Maag
C
Slokdarm
D
Twaalfvingerige darm

Slide 22 - Quiz

verteringsenzymen
welk enzym doet wat? 
  • pepsine -> eiwitten
  • amylase -> zetmeel (amylose)
  • lipase -> vetten icm gal 
  • zie BiNaS 82E!!
let op! gal is geen enzym!

Slide 23 - Slide

Binas 82E
verteringsenzymen

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Enzymen
Afbreken macromoleculen kost activeringsenergie
- breken van de bindingen
Enzymen katalyseren
  • verlagen de activeringsenergie
  • naam -ase
  • vormen enzym-substraatcomplex
  • resultaat: reactieproducten
  • gebruikt, niet verbruikt

Slide 27 - Slide

Invloed enzymwerking
Denatureren
-verandering ruimtelijke structuur
-verlies functie
Optimumtemperatuur
-hoogste omzetting per tijdseenheid

Slide 28 - Slide

Welk onderdeel van het verteringsstelsel zorgt voor de vertering van zetmeel?
A
slokdarm
B
lever
C
galblaas
D
speekselklieren

Slide 29 - Quiz

Sleep de enzymen naar het substraat
DNA

maltose 
lipiden

RNA

peptiden
zetmeel 
(amylum)

lipase

amylase

DN-ase

RN-ase

pepsine

maltase

Slide 30 - Drag question

Chemische vertering
Mechanische vertering
Enzymen
Kauwen
Om voedsel beter te kunnen doorslikken
Oppervlakte vergroting
Verteringssappen 
In de mond en de 12v-darm
O.a. in de maag en de mond

Slide 31 - Drag question

Werking van verteringsenzymen
Enzym
Voedingsstof
Verteringsproduct

Slide 32 - Drag question

Maagsap
Gal
Speeksel

Alvleessap
Zetmeel verteren
Koolhydraten, eiwitten, vetten verteren
Vetten emulgeren
Alleen eiwitten verteren

Slide 33 - Drag question

    Welke van de voedingsstoffen moet je verteren?
WEL verteren
NIET verteren
vetten
Koolhydraten
vitamines
eiwitten
mineralen
water

Slide 34 - Drag question

Een enzym past precies op de om te zetten stof. Dat betekent dat het enzym ...
A
reactiespecifiek is
B
substraatspecifiek is

Slide 35 - Quiz

Een enzym katalyseert een reactie. Dat betekent:
A
Het enzym versnelt een reactie en blijft zelf intact.
B
Het enzym versnelt een reactie en wordt daarbij opgebruikt.
C
Het enzym past op een bepaalde stof.

Slide 36 - Quiz

Als een enzym gedenatureerd is, betekent dat dat het enzym ...
A
opgebruikt is
B
uit elkaar is gevallen
C
dood is
D
van vorm is veranderd

Slide 37 - Quiz

Welke bewering klopt?
A
P is de minimumtemperatuur voor dit enzym.
B
Q is de optimumtemperatuur voor dit enzym.
C
R is de maximumtemperatuur voor dit enzym.

Slide 38 - Quiz

Welke bewering klopt? De stijging van de activiteit tussen P en Q komt doordat ...
A
er meer enzymen bijkomen.
B
er per enzymmolecuul meer stof wordt omgezet.
C
er meer substraat bijkomt.

Slide 39 - Quiz

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymconcentratie gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe, omdat de concentratie van het enzym toeneemt.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af, omdat de concentratie van het enzym afneemt.

Slide 40 - Quiz


Bij A en B wordt evenveel enzymactiviteit gemeten (dus substraat omgezet). Dat betekent ...
A
dat er bij A meer enzymmoleculen actief zijn dan bij B.
B
dat er bij A en B evenveel enzymmoleculen actief zijn.
C
dat er bij A minder enzymmoleculen actief zijn dan bij B.

Slide 41 - Quiz


Wat is er gebeurd daar waar de kromme tussen 4 en 5 de horizontale as raakt?
A
De enzymmoleculen zijn niet actief, maar kunnen dat wel weer worden bij een lagere pH.
B
De enzymmoleculen zijn niet actief, want ze zijn gedenatureerd.
C
De enzymmoleculen zijn opgebruikt.

Slide 42 - Quiz

Een eiwitoplossing wordt geleidelijk verwarmd van 0 graden naar 70ºC. In de oplossing bevindt zich pepsine, dat de eiwitten in de oplossing afbreekt tot polypeptiden. Welke lijn geeft het polypeptidegehalte goed weer?
A
lijn 1
B
lijn 2
C
lijn 3
D
lijn 4

Slide 43 - Quiz

Een enzym katalyseert de reactie A + B ⇒ C. Men meet de concentratie C in de loop van de tijd. Wat kun je uit de grafiek concluderen?
A
Hoe meer C, des te trager de reactie, dus C versnelt de reactie.
B
De hoeveelheid C heeft een positieve invloed op de reactiesnelheid.
C
Hoe meer C, des te trager de reactie, dus C vertraagt de reactie.

Slide 44 - Quiz

Huiswerk
Maak de opdrachten 18 t/m 22
verdieping: opdracht 23

Slide 45 - Slide