havo4/januari 2024/naamvallen

Naamvallen
1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Naamvallen

Slide 1 - Slide

1e naamval

4e naamval
3e naamval
meewerkend voorwerp
onderwerp
lijdend voorwerp

Slide 2 - Drag question

der-Gruppe
Mnl
Vrl
Onz.
MV.
1e
Der 
die
das
die
3e
dem
der
dem
den +-n
4e
den
die
das
die
der-gruppe: dies-, jed-, welch-,solch-manch-,all-

Slide 3 - Slide


  1. Staat er een voorzetsel in, ja-> 3e of 4e naamval?

Nee->
  1. Heb ik te maken met onderwerp =Hij), meewerkend voorwerp (Aan hem) of lijdend voorwerp (=Hem) ?
  2. Is het zelfstandignaamwoord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud?

Slide 4 - Slide

Ontleden en invullen
De man geeft het kind het boek.
Der Mann (1) gibt dem Kind (3) das Buch (4).
DieserMann gibt jedem Kind (o) dieses Buch (o).

Welk huis is nummer 14?
Welches Haus (o) ist Nummer 14?

Slide 5 - Slide

ein-Gruppe
Mnl
Vrl
Onz.
MV. 
1e
ein
eine
ein
keine
3e
einem
einer
einem
keinen +-n
4e
einen
eine
ein
keine
ein-Gruppe: mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-euer-, ihr, Ihr

Slide 6 - Slide

Ontleden en invullen

Mijn zus geeft mijn moeder een cadeau. 
- Mein.... Schwester gab mein.... Mutter ein.... Geschenk (s).

Onze Vader kent uw ouders.
 -Unser... Vater kennt Ihr... Eltern. 

Slide 7 - Slide

Ich habe ein.... Auto (s) gestohlen
A
ein
B
einen
C
einem
D
eine

Slide 8 - Quiz

Ich gab mein... Schwester ein Buch.
A
meine
B
meinem
C
meiner
D
meinen

Slide 9 - Quiz

Dies... Kinder... (mv) kennenmein... Bruder.
A
diesem Kinder meinen
B
diese Kinder meinen
C
diesem Kindern mein
D
diesen Kindern meinen

Slide 10 - Quiz

Ich habe euer... Tante gesehen.
A
eueren
B
euerer
C
euer
D
euere

Slide 11 - Quiz

Ich gebe mein... Mutter ein... Kuss (m).
A
meine, einen
B
meiner, einen
C
meiner, einem
D
meine, einem

Slide 12 - Quiz

Sie schenkt ihr... Schwester Blumen
A
ihrer
B
ihre
C
ihrem
D
ihren

Slide 13 - Quiz

Dein... Kind (o) lacht.
A
deines
B
deinen
C
dein
D
deins

Slide 14 - Quiz

Mein... Onkel kauft solch...Wohnung (v) .
A
meinen, solche
B
meiner, solche
C
mein, solchen
D
mein, solche

Slide 15 - Quiz

Er schreibt sein... Freund ein... Brief (m)
A
seinem, einen
B
seinen, ein
C
seinem
D
einer

Slide 16 - Quiz

Geef aan de hand van de emoji's aan, hoe moeilijk of makkelijk je de grammatica vindt.
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll