5 Goede start: verwijswoorden

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Introduction

In deze les herhalen de leerlingen zaken die zij geleerd hebben op de basisschool. Dit om de voorkennis te activeren. - alinea in een tekst

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

START



- je weet wat verwijswoorden zijn

- je weet dat deze, die, dat en dit verwijswoorden zijn

- je weet dat hij, zij, het, ze, hem, haar en hen verwijswoorden zijn


- je weet dat je met verwijswoorden kunt verwijzen naar iemand die of naar iets wat eerder genoemd is

taalverzorging
formuleren

Slide 2 - Slide

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 3 - Slide

DEZE, DIE, DIT, DAT, HIJ, ZIJ, HET, ZE, HEM, HAAR, HEN

Dit zijn verwijswoorden.





Je gebruikt deze verwijswoorden om te verwijzen naar iemand die of iets wat 
eerder genoemd is.

Slide 4 - Slide

Bijvoorbeeld:
Rens pakt zijn jas. Rens trekt zijn jas aan.

Je kunt dit korter zeggen:
Rens pakt zijn jas. Hij trekt hem aan.

Je gebruikt hij voor Rens, en hem voor zijn jas.

Slide 5 - Slide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 6 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijl ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 7 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vind    ________ erg leuk.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 8 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 9 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 10 - Drag question

START



- je weet wat verwijswoorden zijn

- je weet dat deze, die, dat en dit verwijswoorden zijn

- je weet dat hij, zij, het, ze, hem, haar en hen verwijswoorden zijn


- je weet dat je met verwijswoorden kunt verwijzen naar iemand die of naar iets wat eerder genoemd is

taalverzorging
formuleren

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide