2. Uitleg ww en nwg

Heel stom...
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Heel stom...

Slide 1 - Slide


Grappig?
A
Ja
B
Beetje
C
Nee
D
Hi-la-risch

Slide 2 - Quiz

Werkwoorden
en gezegdes

Slide 3 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Herhalen theorie vorige week
  • Verschillende soorten werkwoorden
  • Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
  • Oefenen

Slide 4 - Slide

HERHALING

Slide 5 - Slide

Zinsontleding
  1. Persoonsvorm
  2. Werkwoordelijk gezegde
  3. Onderwerp
  4. Lijdend voorwerp
  5. Meewerkend voorwerp
  6. Bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Slide

NIEUW

Slide 7 - Slide

  1. Zelfstandig werkwoord
  2. Koppelwerkwoord
  3. Hulpwerkwoord
Soorten werkwoorden

Slide 8 - Slide

1. Zelfstandig werkwoord
  • Geeft aan wat het onderwerp doet (gooien, lopen, vangen, schrijven, denken) 
  • Kan alleen in de zin staan. 
  • Hoort in werkwoordelijk gezegde

Walter schrijft een brief.
Walter zit aan tafel.

Slide 9 - Slide

2. Hulpwerkwoord
  • Kan niet alleen in de zin staan
  • Geeft hulp aan zww of kww
  • Hoort in alle gezegdes

Walter heeft een brief geschreven.
Walter moet een brief schrijven. 
Walter gaat een brief schrijven. 
De brief wordt geschreven door Walter. 
Walter laat de brief schrijven door zijn broer. 

Slide 10 - Slide

3. Koppelwerkwoord
  • Koppelt het onderwerp aan wat erover gezegd wordt
  • Hoort in naamwoordelijk gezegde
  • Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen


    Walter is lief.
    Walter wordt grootvader. 
    Walter blijft voorzitter. 

Slide 11 - Slide

Werkwoordelijk of naamwoordelijk?
1. Het onderwerp doet iets of deed iets
Werkwoordelijk gezegde
De jongen loopt naar school. (ZWW)

2. Het onderwerp is iets
Naamwoordelijk gezegde
De jongen is verliefd. (KWW)

Slide 12 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde is een combinatie van een koppelwerkwoord en een naamwoordelijk deel

Het naamwoordelijk deel geeft een eigenschap aan van het onderwerp.

Mijn buurvrouw is huisarts.

Het koppelwerkwoord is verbindt het naamwoordelijk deel huisarts met het onderwerp mijn buurvrouw.



Slide 13 - Slide

Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?
Met deze drie stappen vind je het naamwoordelijk gezegde.
  1. Is de persoonsvorm één van de koppelwerkwoorden? (Let op bij zijn en worden!)
  2. Zo ja, zoek dan het naamwoordelijk deel dat het koppelwerkwoord koppelt aan het onderwerp.
  3. Het koppelwerkwoord en het naamwoordelijk deel vormen samen het naamwoordelijk gezegde.

Slide 14 - Slide

Aan de deur komen vaak mensen collecteren.
'collecteren' is hier:
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 15 - Quiz

Aan de deur komen vaak mensen collecteren.
'komen' is hier:
A
ZWW
B
KWW
C
HWW

Slide 16 - Quiz

Aan de deur komen vaak mensen collecteren.
Van welk gezegde is sprake?
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde
  • Bij een naamwoordelijk gezegde koppelt het koppelwerkwoord het onderwerp aan het naamwoordelijk deel.  De juf is lief.
  • Het naamwoordelijk deel is dus een kenmerk of eigenschap van het onderwerp. De juf = lief.
  • Meestal is het naamwoordelijk deel een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord. De lieve juf.

Slide 18 - Slide

Wat houdt het naamwoordelijk gezegde in?
A
koppelwerkwoord + naamwoordelijk deel
B
koppelwerkwoord
C
koppelwerkwoord + een kernmerk of eigenschap van het onderwerp
D
alle werkwoorden in de zin

Slide 19 - Quiz

Wat zijn de werkwoorden?
Jouw cijfer wordt een voldoende.

Slide 20 - Open question

Jouw cijfer wordt een voldoende.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 21 - Quiz

Jouw cijfer wordt een voldoende.

'wordt' is hier:
A
ZWW
B
KWW
C
HWW

Slide 22 - Quiz

Wat voor soort werkwoord?
Achter de wolken schijnt de felle zon.

Slide 23 - Open question

Naamwoordelijk gezegde
Stap 1: Zoek de persoonsvorm
Stap 2: Zoek het onderwerp
Stap 3: Kijk of er meer werkwoorden in de zin staan
Stap 4: Is één van de werkwoorden een koppelwerkwoord?
Stap 5: Kijk of dat werkwoord een naamwoord aan het                     
                onderwerp koppelt.

Slide 24 - Slide

Mijn zusje | wil | schrijfster | worden.
persoonsvorm:        wil 
onderwerp:               mijn zusje
alle werkwoorden: wil worden
Is een van de werkwoorden misschien een koppelwerkwoord?                                         Ja, worden.
Is er een zinsdeel met een naamwoord dat iets zegt over het onderwerp?           Ja, schrijfster mijn zusje=schrijfster.

Slide 25 - Slide

De nieuwe leerling heette Bente.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 26 - Quiz

Het jongetje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 27 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quiz

Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 29 - Quiz

Sacha blijkt de nieuwe klassenvertegenwoordiger.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 30 - Quiz

Kun jij me helpen met die lastige zinnen?
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 31 - Quiz

Zelfstandig aan de slag (1)
Maak in Vlekkeloos Nederlands:
H6 
De a-oefeningen moet je nakijken via mijn nakijkboekje
De b-oefeningen kun je maken en zelf nakijken

Lees eventueel de theorie van H6 nog eens door.

Slide 32 - Slide

Zelfstandig aan de slag (2)
OP DE VOLGENDE PAGINA: 
CAMBIUMNED
OEFENING 7

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Link