1.7 Grammatica

1.7 Grammatica

Aan het einde van deze week:
Ik kan een zin in zinsdelen verdelen
Ik kan de persoonsvorm van een zin benoemen
Ik kan het onderwerp van een zin benoemen


1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

1.7 Grammatica

Aan het einde van deze week:
Ik kan een zin in zinsdelen verdelen
Ik kan de persoonsvorm van een zin benoemen
Ik kan het onderwerp van een zin benoemen


Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Dictee (wat kan je al?)
  • Uitleg
  • Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Dictee! 
Pak je dicteeschrift of een blaadje en een pen

Slide 3 - Slide

Nakijken
  1. De dierenarts moest gisteren heel vroeg op pad. 
  2. De lekkage zal over twee dagen verholpen kunnen worden.
  3. Op vakantie wil Laura een nieuwe tent kopen. 
  4. Ik zag een man met vieze kleren uit een vuilnisbak eten. 








Slide 4 - Slide

Onderstreep in elke zin de persoonsvorm

  1. De dierenarts moest gisteren heel vroeg op pad. 
  2. De lekkage zal over twee dagen verholpen kunnen worden.
  3. Op vakantie wil Laura een nieuwe tent kopen. 
  4. Ik zag een man met vieze kleren uit een vuilnisbak eten. 








Slide 5 - Slide

Verdeel elke zin in zinsdelen

  1. De dierenarts moest gisteren heel vroeg op pad. 
  2. De lekkage zal over twee dagen verholpen kunnen worden.
  3. Op vakantie wil Laura een nieuwe tent kopen. 
  4. Ik zag een man met vieze kleren uit een vuilnisbak eten. 








Slide 6 - Slide

Noteer o (onderwerp) boven het juiste zinsdeel

  1. De dierenarts moest gisteren heel vroeg op pad. 
  2. De lekkage zal over twee dagen verholpen kunnen worden.
  3. Op vakantie wil Laura een nieuwe tent kopen. 
  4. Ik zag een man met vieze kleren uit een vuilnisbak eten. 








Slide 7 - Slide

Nakijken 
(o = dikgedrukt)
  1. De dierenarts | moest | gisteren | heel vroeg | op pad. 
  2. De lekkage | zal | over twee dagen | verholpen | kunnen worden.
  3. Op vakantie | wil | Laura | een nieuwe tent | kopen. 
  4. Ik | zag | een man met vieze kleren | uit een vuilnisbak | eten. 








Slide 8 - Slide

En nu? 
Minder dan 3 fouten? Je mag zelfstandig de opdrachten maken, maar je mag natuurlijk ook naar de uitleg luisteren. 

3 of meer fouten? Luister eerst naar de uitleg. Daarna maak je de opdrachten. 



Slide 9 - Slide

Weektaak (af op woensdag 1 nov)
Maken: 
1.7 opdracht 4 t/m 9 
en 11 t/m 18
opdracht 20 en 21

Slide 10 - Slide

Zinsdelen
Zinnen kun je verdelen in zinsdelen. Een zinsdeel bestaat uit een woord of een paar woorden die bij elkaar horen. 
Een zinsdeel zet je tussen strepen. 

Ik | lees | een boek 

Slide 11 - Slide

Persoonsvorm
Elke zin heeft een persoonsvorm (pv). Het is altijd een werkwoord. Aan de pv kun je zien of de zin over vroeger of nu gaat. 

Zo herken je de persoonsvorm:
- Het is bijna altijd 1 woord
- Het is een werkwoord 
- Het staat in enkelvoud of meervoud (dans - dansen)
- Het staat in de tegenwoordige tijd of de verleden tijd (dans - danste)

Slide 12 - Slide

Enkelvoud of meervoud? Tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Hij eet een appel.
Jullie eten een appel. 
Hij at een appel. 
Jullie aten een appel. 

Slide 13 - Slide

Enkelvoud of meervoud? Tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Hij eet een appel.                         enkelvoud - tegenwoordige tijd
Jullie eten een appel.                 meervoud - tegenwoordige tijd
Hij at een appel.                            enkelvoud - verleden tijd
Jullie aten een appel.                 meervoud - verleden tijd 

Slide 14 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?
De pv vind je met de tijdproef pv:
1. Zet de zin in een andere tijd: van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd of andersom. 
                        Ik speel biljart.
                        Ik speelde biljart. 
2. Het woord dat verandert, is de pv. 

Waarom niet de zin in een vraagzin zetten? 

Slide 15 - Slide

Zinsdeelproef 
De pv is een zinsdeel. De andere zinsdelen vind je met de zinsdeelproef
Let op: vóór de persoonsvorm kan maar één ander zinsdeel staan.

Stappenplan zinsdeelproef:
1. Onderstreep de pv.
2. Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen. 
3. Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt plaatsen.
4. Zet de zinsdeelstrepen op de juiste plaats. 

Slide 16 - Slide

Zinsdeelproef 
1. Mandy wacht op haar moeder.
2. Ik koop meestal een broodje in de pauze. 

Stappenplan zinsdeelproef:
1. Onderstreep de pv.
2. Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen. 
3. Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt plaatsen.
4. Zet de zinsdeelstrepen op de juiste plaats. 

Slide 17 - Slide

Ik koop meestal een broodje in de pauze.

Stappenplan zinsdeelproef:
1. Onderstreep de pv.
Ik koop meestal een broodje in de pauze. 
2. Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen. 
Ik | koop | meestal | een broodje | in de pauze.
3. Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt plaatsen.
In de pauze koop ik meestal een broodje. 
Meestal koop ik in de pauze een broodje. 
Een broodje koop ik meestal in de pauze. 
4. Zet de zinsdeelstrepen op de juiste plaats. 

Slide 18 - Slide

Ik maak mijn huiswerk meestal zelf.
Stappenplan zinsdeelproef:
1. Onderstreep de pv.
Ik  maak mijn huiswerk meestal zelf. 
2. Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen. 
Ik | maak | mijn huiswerk | meestal | zelf.
3. Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt plaatsen.
Mijn huiswerk maak ik meestal zelf.
Meestal maak ik mijn huiswerk zelf. 
Zelf maak ik meestal mijn huiswerk. 
4. Zet de zinsdeelstrepen op de juiste plaats. 

Slide 19 - Slide

Zinsdeelproef 
Stappenplan zinsdeelproef:
1. Onderstreep de pv.
                   Mandy wacht op haar moeder. 
2. Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen. 
                   Mandy | wacht | op haar moeder.
3. Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt plaatsen.
                   Op haar moeder wacht Mandy.
4. Zet de zinsdeelstrepen op de juiste plaats. 
                   Op haar moeder | wacht | Mandy.

Slide 20 - Slide

Verander de volgorde van de woorden in de zin:
Morgen koopt hij een nieuwe smartphone.
Hij ...
Morgen ...
... 

Slide 21 - Slide

Verander de volgorde van de woorden in de zin:
Morgen koopt hij een nieuwe smartphone.
Hij koopt morgen een nieuwe smartphone. 
Morgen koopt hij een nieuwe smartphone. 
Een nieuwe smartphone koopt hij morgen. 

Dus:
Morgen | koopt | hij | een nieuwe smartphone.

Slide 22 - Slide

Onderwerp 
Het onderwerp (o) geeft aan wie of wat iets doet. Het is de hoofdrolspeler van de zin. 

Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar, want:
- ze staan meestal naast elkaar
         De keeper rende richting de bal. 
- als de pv enkelvoud is, is het onderwerp ook enkelvoud (en andersom)
          Dave schopte de bal naar Jamie.
          Dave en Lisa schopten de bal naar Jamie. 

Slide 23 - Slide

Weektaak (af op dinsdag 31 okt)
Maken: 
1.7 opdracht 4 t/m 9 
en 11 t/m 18 (16 niet)
opdracht 20 en 21


Klaar? www.nieuwsbegrip.nl --> Andere Tekstsoorten en Woordenschat
Gebruikersnaam: voornaam.achternaam
Wachtwoord: Welkom23!

Slide 24 - Slide