10 juni Grammaticalessen/-oefeningen 3

10 juni Grammaticalessen/-oefeningen 3
Havo 2 periode 5 
week 36 1e les: 10 juni

1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

10 juni Grammaticalessen/-oefeningen 3
Havo 2 periode 5 
week 36 1e les: 10 juni

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Welkom H2a
plattegrond: 

timer
3:00

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Planning H2a
Lezen: eigen boek 
Agenda (hw bespreken/noteren)
Startopdracht
Doel 
Grammatica 
~pauze~
Zelfstandig werken 
Afsluiting


timer
10:00

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Welkom H2b 
plattegrond: 

timer
3:00

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Planning H2b
Lezen: gelezen tot blz. 143 
Agenda (hw bespreken/noteren)
Startopdracht
Doel
Grammatica
~pauze~
Zelfstandig werken
Afsluiting


timer
10:00

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Samenleesboek H2B
Vertel elkaar over het fragment waar je een mening hebt over de actie van een personage. Noem er ook een argument bij. 


timer
5:00

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Planning H2b
Lezen: gelezen tot blz. 186
Agenda (hw bespreken/noteren)
Startopdracht
Doel
Grammatica
~pauze~
Zelfstandig werken
Afsluiting


timer
10:00

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk check✓
Opdracht 1.5 en 1.6 gelezen en (af)gemaakt. 

Nog vragen ?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Inoefenen grammaticale oefeningen
Opdracht 1.5 
timer
5:00
Naamwoordelijk woordsoort onderstreept
Werkwoordelijk woordsoort  onderstreept. 
Die boom lijkt best wel dik
Hij moet wachten op de bus. 
Hij blijkt heel erg vervelend te zijn. 
Kun je lekker zitten op die stoel? 
Ik ben geweldig moe van het feest. 
Mijn tante zou mij feliciteren met mijn verjaardag. 
Deze bloem is oranje
Jij kan mooie liedjes zingen
Wil jij misschien de broodjes smeren? 

Slide 9 - Slide

1e groep: mensen/dingen zijn iets. 

2e groep: mensen/dingen doen iets. 
Inoefenen grammaticale oefeningen
Kernwoord: (denk aan de peuterzinnen) Er is een verbinding tussen het ow en het gezegde. !
timer
5:00
zin
ww of nw?
Mijn broertje zal een heerlijke appeltaart gaan bakken
zal gaan bakken
Volgende week gaan we hardlopen in het park. 
gaan hardlopen
De nieuwe leraar schijnt heel aardig te zijn. 
schijnt [heel aardig] te zijn
Mijn oom is sinds gisteren arts geworden. 
is [arts] geworden
Hij leert altijd heel goed voor zijn proefwerk. 
leert 
Zullen we vandaag gaan fietsen
zullen gaan fietsen

Slide 10 - Slide

1e groep: mensen/dingen zijn iets. 

2e groep: mensen/dingen doen iets. 








Volgende les 12 juni
:
vervolg grammaticalessen
 Huiswerk 12 juni:
  • maak opdracht 2.4a 


Lezen voor dinsdag (17 juni)
  • H2A: 30/40 blz. eigen leesboek
  • H2B: lezen t/m blz. 223. Post-it bij fragment wat je mooi of belangrijk vindt.  




voor in de agenda: 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Doel grammaticalessen




Je krijgt inzicht in de betekenis van zinnen. 

Je weet hoe degene of datgene heet die iets is of doet: het onderwerp. 
 
Je weet hoe degene of datgene heet die iets ondergaat: het lijdend voorwerp. 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Nadenkvraag 
                        Wat zou een peuter 
                                  bedoelen met 
                                             ?


koekje eten

Slide 13 - Slide

Als een kleuter zegt 
koekje eten. 

Bij welke groep kan je 
ik wil, mag ik of jij moet voor zetten? 
Startopdracht: 

Opdracht 2.1 
Verdeel de kaartjes in twee gelijke groepen. Kaartjes die je niet weet, leg je even apart. 
baby huilen
opa lezen 
hondje blaffen
Chinees praten
ikke zitten
leraar pesten
papa lachen
koekje bakken
broertje rennen
paardje drinken
meisje zingen
zusje praten
flesje drinken
boekje lezen 
snoepje kopen
visje eten
liedje zingen
geitje aaien
filmpje kijken
popje knuffelen
stoeltje maken
boompje planten 
eitjes zoeken
oma bellen

Slide 14 - Slide

Denk aan hoofdletters en leestekens. 
De tekst moet als een logisch verhaaltje te lezen zijn. Je moet de betekenissen in de genoemde volgorde verwerken. 

Tip: maak je tekst levendig door het toevoegen van verbindingswoordjes als toen, dus, want, maar of 
woordjes als opeens, nog, al 
én door het toevoegen van hulpwoordjes als willen, kunnen, hebben. 
Vervolg
startopdracht: 

baby huilen
flesje drinken
Chinees praten
opa lezen 
liedje zingen
ikke zitten
leraar pesten
broertje rennen
stoeltje maken
hondje blaffen
boekje lezen 
visje eten
paardje drinken
geitje aaien
papa lachen
snoepje kopen
meisje zingen
boompje planten 
oma bellen
zusje praten
filmpje kijken
eitjes zoeken
koekje bakken
popje knuffelen

Slide 15 - Slide

Twee groepen: 
1e groep: iemand doet iets. Bijv. baby huilen. 
Iemand die genoemd wordt doet iets. 

2e groep: iets doen. Bijv. flesje drinken. 
Iemand die genoemd wordt ondergaat iets. 

Kaartjes over? Dubbelzinnig. 
Chinees praten: Praat hier een Chinees? dan bij 1e groep. Of wordt hier Chinees gepraat? Ondergaat het Chinees iets?Dan bij 2e groep. 
Visje eten: Is hier een visje aan het eten? Dan 1e groep. Of wordt hier een visje gegeten? Ondergaat het visje iets? Dan 2e groep. 
Oma bellen: Belt oma zelf of wordt oma gebeld? 
Inoefenen 
Opdracht 2.2 
Bij welke groep kan je
ik wil, mag ik of
jij moet 
ervoor zetten? 
timer
5:00
baby huilen
flesje drinken
Chinees praten
opa lezen 
liedje zingen
ikke zitten
leraar pesten
broertje rennen
stoeltje maken
hondje blaffen
boekje lezen 
visje eten
paardje drinken
geitje aaien
papa lachen
snoepje kopen
meisje zingen
boompje planten 
oma bellen
zusje praten
filmpje kijken
eitjes zoeken
koekje bakken
popje knuffelen

Slide 16 - Slide

Als een kleuter zegt 
koekje eten. 

Bij welke groep kan je 
ik wil, mag ik of jij moet voor zetten? 
onderwerp en lijdend voorwerp
1e groep: iemand doet iets. Bijv. baby huilen.
Iemand (of iets) die genoemd wordt doet iets.

2e groep: iets doen. Bijv. koekje eten.
Iets (of iemand) die genoemd wordt ondergaat iets. 

Dit is het verschil tussen onderwerp en lijdend voorwerp. 


bsa: zie notities

Slide 17 - Slide

In het zinnetje baby huilen heb je een onderwerp baby en een werkwoord huilen

In het zinnetje koekje eten heb je een lijdend voorwerp en een werkwoord eten.  
Werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde 
> Bij zinnen met een doen-kern is het kernwoord een  werkwoord (die een actie/handeling aangeeft: - wat zegt het over het onderwerp?- 
Papa gaat lekker slapen.
   In deze zinnen zit dus een werkwoordelijke gezegde. 

> Bij zinnen met een zijn-kern is het kernwoord een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoordelijk : -wat zegt het over het onderwerp?-  
De meloen is vies. De auto is een wrak.
 In deze zitten zit dus een naamwoordelijk gezegde. 

Slide 18 - Slide

Huilen moet 1 rol krijgen: iemand die huilt. 
Arresteren moet 2 rollen krijgen: iemand die het doet en iemand die het ondergaat. 
Overhandigen moet 3 rollen krijgen: iemand die het doet, iets dat het ondergaat en iemand die ontvangt. 
Inoefenen grammaticale oefeningen
Opdracht 2.3 Klassikaal

Noteer welk veld niet in het rijtje thuishoort. Beargumenteer met behulp van de termen onderwerp en lijdend voorwerp

De eerste doe ik voor: 

timer
5:00

Slide 19 - Slide

1e groep: mensen/dingen zijn iets. 

2e groep: mensen/dingen doen iets. 
mama koken - vogel vliegen -
ikke fietsen - jasje maken - klokje tikken

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

cake bakken - boom groeien -
ijsje eten - boekje pakken - truitje wassen

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

ezel balken - koetje drinken - hondje blaffen - paardje eten - konijntje aaien

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

zusje helpen - papa rennen - broertje fietsen -
opa lezen - mama bakken

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

baby wassen - frietje eten - oma huilen -
huisje maken - bal gooien

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

~pauze~
timer
5:00

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Aan het werk
Maak opdracht 2.4 Je mag samenwerken. 

Met de kennis van alle vorige opdrachten, maak je deze opdracht. 
Denk goed na, overleg en schrijf op. 
timer
20:00

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Verbindingen gelegd
De verbinding tussen het onderwerp (wie het doet) en het werkwoordelijke gezegde
én de verbinding tussen het werkwoord en lijdend voorwerp (iets/iemand wat iets ondergaat). 
Ze stopt er nog snel haar teddybeer in.  
Wie doet instoppen?    Onderwerp gezegdeZe (in)stoppen
Wat wordt ingestopt?  Lijdend vw gezegde:   Haar teddybeer instoppen
bsa: zie notities

Slide 27 - Slide

Je hebt nu iets belangrijks gedaan in 2.4: namelijk verbindingen gelegd
 tussen het onderwerp en het gezegde 
én 
tussen het werkwoord en het lijdend voorwerp. 
Het is belangrijk dat je dit herkend in teksten. 
Inoefenen grammaticale oefeningen
Opdracht 2.4a: huiswerk 
timer
5:00

Slide 28 - Slide

1e groep: mensen/dingen zijn iets. 

2e groep: mensen/dingen doen iets. 
Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 
  1. Je weet het verschil tussen zijn-betekenissen en doen-betekenissen.
  2. Je weet hoe het gezegde het bij de zijn-kern: naamwoordelijk gezegde. 
  3. Je weet hoe het gezegde heet bij de doen-kern: werkwoordelijk gezegde. 

Volgende les: di. 10 juni
vervolg grammaticalessen
timer
5:00

Slide 29 - Slide

This item has no instructions