11 juni Grammaticalessen/-oefeningen 4

11 juni Grammaticalessen/-oefeningen 4
Havo 2 periode 5 
week 36 2e les: 11 juni

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with text slides.

Items in this lesson

11 juni Grammaticalessen/-oefeningen 4
Havo 2 periode 5 
week 36 2e les: 11 juni

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Welkom H2a
plattegrond: 
 
timer
3:00
Leg klaar: 
* huiswerk
* schrift
* leesboek
* oefenbladen gramm.
* pen 
* agenda
* evt. laptop

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Planning H2a
Lezen: eigen boek 
Agenda (hw bespreken/noteren)
Startopdracht
Doel 
Grammatica 
~pauze~
Zelfstandig werken 
Afsluiting


timer
10:00

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Welkom H2b 
plattegrond: 

timer
3:00
Leg klaar: 
* huiswerk
* schrift
* leesboek
* oefenbladen gramm.
* pen 
* agenda
* evt. laptop

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Planning H2b
Lezen: lezen tot blz. 223 
Agenda (hw bespreken/noteren)
Startopdracht
Doel
Grammatica
~pauze~
Zelfstandig werken
Afsluiting


timer
10:00

Slide 5 - Slide

This item has no instructions









Volgende les 17 juni
:
vervolg grammaticalessen
(3 kleuren markeerstiften mee!) 
 Huiswerk voor 17 juni:
  • maak opdracht 2.7 af en lees 3.1 en maak opdracht 3.2
  • Leer je woordsoorten en zinsdelen (blad & cursus 5)

Lezen voor dinsdag (17 juni)
  • H2A: 30/40 blz. eigen leesboek
  • H2B: lezen t/m blz. 223. Post-it bij fragment wat je mooi of belangrijk vindt.  
  • 24 juni: PO schrijfopdr. inleveren




voor in de agenda: 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk check✓
opdracht 2.4a Waarom de zijn-betekenis zinnen zijn doorgestreept in deze oefening? 
 Kinderen krijgen les in lek en beschimmeld schoolgebouw Wie krijgen? Kinderen krijgen. Wat wordt gekregen? Les krijgen. 

  1. Al zeven jaar zit basisschool de Ontdekkingsreis in een lekkend en beschimmeld schoolgebouw. Wie zit? Basisschool de Ontdekkingsreis zit. Wat wordt gezeten ? x 
  2. Het stinkt, het is er koud en nat. Wie/wat stinkt? Het stinkt. Wat wordt gestonken? x
  3. De kinderen van de school in Doorn willen dat er een ander schoolgebouw komt. Wie willen? De kinderen van de school in Doorn willen. Wat wordt gewild? Dat er een ander schoolgebouw komt. 
  4. Na de zomer sloopt de school het gebouw, maar er bestaat nog geen nieuwe plek waar de kinderen les kunnen krijgen. Wie sloopt? De school sloopt. Wat wordt gesloopt? Het gebouw wordt gesloopt. 
  5. De gemeente heeft wel een andere locatie aangewezen, maar ook dat gebouw is volgens de school niet goed. Wie heeft aangewezen? De gemeente aanwijzen. Wat wordt aangewezen? Een andere locatie. 
  6. Iedereen hoopt dat er snel een oplossing komt, zodat de kinderen les kunnen krijgen op een droge en fijne plek. Wie hoopt? Iedereen. Wat wordt gehoopt? Dat er snel een oplossing komt. 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk check✓
opdracht 2.4a Waarom de zijn-betekenis zinnen zijn doorgestreept in deze oefening? 


onderwerp gezegde (wie + gezegde)
lijdend voorwerp gezegde (wat + gezegde?)
Bassisschool de Ontdekkingsreis zit 
x
Het (schoolgebouw) stinkt. 
x
De kinderen van de school in Doorn willen
willen dat er een ander schoolgebouw komt
de school sloopt
Het gebouw (wordt) gesloopt
De gemeente aanwijzen 
Een andere locatie aanwijzen 
Iedereen hoopt. 
hopen dat er snel een oplossing komt. 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk check 2.4 ✓
1. Wie pakt? Lisa pakt./pakken
2. Wie stopt in? Lisa stopt in./instoppen
3. Wie stapt in? Ze stapt in./instappen.                             
     Wie start? Papa start./starten
4. Wie zwaait uit? Ze zwaait uit./uitzwaaien
5. Wie rijden ? Ze rijden. 
6. Wie zit? Lisa zit./zitten
7. Wie vindt het niet erg? Ze vindt niet erg./erg vinden
Wie heeft meegenomen? Mama heeft meegenomen/meenemen 
8. Wie heeft aangezet? Ze heeft aangezet./aanzetten.  
9. Wie zingen mee? Lisa en haar broer zingen. 
10. Wie laat horen? Papa laat horen./horen


1. Wat wordt gepakt? Haar blauwe rugzak pakken
2. Wat wordt ingestopt? Haar teddybeer instoppen. 
3. Wat wordt ingestapt? xxx Wat wordt gestart? De motor starten. 
4. Wat wordt uitgezwaaid? Haar beste vriend Jimmy uitzwaaien. 
5. Wat wordt gereden? x
6. Wat wordt gezeten? x
7. Wat wordt niet erg gevonden? x 
 Wat wordt meegenomen? lekker snoepjes meenemen 
8. Wat wordt aangezet? een cd met kinderliedjes aanzetten
9. Wat wordt gezongen? de liedjes zingen 
10. Wat wordt gehoord? een diepe zucht horen 


Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Doel grammaticalessen




Je krijgt inzicht in de betekenis van zinnen. 
Je weet hoe degene of datgene heet die iets is of doet: het onderwerp. 
 Je weet hoe degene of datgene heet die iets ondergaat: het lijdend voorwerp. 
Je kunt de verbinding leggen 
tussen het onderwerp en het gezegde én tussen het werkwoord en het lijdend voorwerp. 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Startopdracht: 

Opdracht 2.5 
Maak kinderzinnetjes. Gebruik elk werkwoord minstens 1x. 
opa en oma
liedje
taart
zingen
broertje 
banaan
eten 
melk
zusje
drinken 
kijken
papa
tekening
film
maken
ikke 
mama
bakken
timer
3:00

Slide 11 - Slide

Kleine kinderen kunnen met deze woorden al zinnetjes maken, zoals 'taart bakken' of 'mama zingen . 

Schrijf alle werkwoorden op en kijk welke andere kaartjes daar allemaal bij kunnen. 
Noteer ze allemaal. 



Vervolg startopdracht: 

Opdracht 2.5 Verdeel je zinnetjes in twee groepen:  
onderwerp + werkwoord
lijdend voorwerp + werkwoord
opa en oma zingen/ eten/ drinken/ kijken/ maken/ bakken
liedje zingen/ maken
broertje zingen/ eten/ drinken/ kijken/ maken/ bakken
taart eten/ maken/ bakken 
zusje zingen/ eten/ drinken/ kijken/ maken/ bakken
banaan eten/ bakken
papa zingen/ eten/ drinken/ kijken/ maken/ bakken
melk drinken/ maken
ikke zingen/ eten/ drinken/ kijken/ maken/ bakken
tekening kijken/ maken 
mama zingen/ eten/ drinken/ kijken/ maken/ bakken
film kijken/ maken
timer
3:00

Slide 12 - Slide

In welke groep krijg je nu de meest gekke zinnetjes? 

Een lijdend voorwerp en een werkwoord moet veel meer bij elkaar passen dan onderwerp en werkwoord. 
Met andere woorden: Wie iets bakt, maakt, zingt of eet: heeft veel meer mogelijkheden. 

Maar wat wordt gebakken, gemaakt, gezongen of gegeten: is beperkt. 
Namelijk etenswaren kunnen worden gebakken, maar het kunnen geen personen zijn. Liedjes kunnen worden gezongen, maar meer ook niet. Alleen iets eetbaars kan worden gegeten. Enz. 


ow en lv passen bij het werkwoord
Een lijdend voorwerp en een werkwoord moet veel meer bij elkaar passen dan onderwerp en werkwoord

lijdend voorwerp en werkwoord vormen samen een eenheid. 



bsa: zie notities

Slide 13 - Slide

In het zinnetje baby huilen heb je een onderwerp baby en een werkwoord huilen

In het zinnetje koekje eten heb je een lijdend voorwerp en een werkwoord eten.  

Een lijdend voorwerp en een werkwoord moet veel meer bij elkaar passen dan onderwerp en werkwoord. 
Met andere woorden: Wie iets bakt, maakt, zingt of eet: heeft veel meer mogelijkheden. 

Maar wat wordt gebakken, gemaakt, gezongen of gegeten: is beperkt. 
Namelijk etenswaren kunnen worden gebakken, maar het kunnen geen personen zijn. Liedjes kunnen worden gezongen, maar meer ook niet. Alleen iets eetbaars kan worden gegeten. Enz. 


Inoefenen grammaticale oefeningen
Opdracht 2.6 Maak minstens 6 peuterzinnetjes met drie kaartjes.
Schrijf ze in je schrift. 
Markeer in elk zinnetje het werkwoord,
het onderwerp en het lijdend voorwerp
Voorbeeld: 
1. Opa en oma | zingen |  liedje

timer
5:00
opa en oma
liedje
taart
zingen
broertje 
banaan
eten 
melk
zusje
drinken 
kijken
papa
tekening
film
maken
ikke 
mama
bakken

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Inoefenen grammaticale oefeningen
Markeer het werkwoordhet onderwerp en het lijdend voorwerp . Schrijf de zinnen in je schrift. 
1. Opa en oma | zingen |  liedje
2. 
3. 
4. 
5. 
6. 


timer
5:00
opa en oma
liedje
taart
zingen
broertje 
banaan
eten 
melk
zusje
drinken 
kijken
papa
tekening
film
maken
ikke 
mama
bakken

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Inoefenen grammaticale oefeningen
Maak van het werkwoord en het lijdend voorwerp 1 zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld: 
1. Opa en oma | zingenliedje = liedjeszanger.
2.     +     = ?
3. 
4. 
5. 
6. 
 
timer
5:00
opa en oma
liedje
taart
zingen
broertje 
banaan
eten 
melk
zusje
drinken 
kijken
papa
tekening
film
maken
ikke 
mama
bakken
bsa: zie notities

Slide 16 - Slide

Het werkwoord en lijdend voorwerp vormen dus een eenheid: ze horen sterk bij elkaar. 
Het werkwoord heeft ' meer' te zeggen over het lijdend voorwerp dan over het onderwerp. 
Inoefenen grammaticale oefeningen
Maak van het werkwoord en het lijdend voorwerp 1 zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld: 
1. Opa en oma | zingenliedje = liedjeszanger.
2. Broertje | eten + banaan = bananeneter
3.  Zusje | drinken + melk = melkdrinker
4. Papa | kijken + film = filmkijker
5. Mama | bakken + taart = taartenbakker
6. Ikke | maken + tekening = tekeningmaker
 
timer
5:00
opa en oma
liedje
taart
zingen
broertje 
banaan
eten 
melk
zusje
drinken 
kijken
papa
tekening
film
maken
ikke 
mama
bakken
bsa: zie notities

Slide 17 - Slide

Het werkwoord en lijdend voorwerp vormen dus een eenheid: ze horen sterk bij elkaar. 
Het werkwoord heeft ' meer' te zeggen over het lijdend voorwerp dan over het onderwerp. 
lv en ww horen sterk bij elkaar
lijdend voorwerp en werkwoord vormen samen een eenheid. 
Het werkwoord heeft 'meer te zeggen' over het lijdend voorwerp
> Het onderwerp van eten kan iedere levend wezen zijn. (wie kan eten?)
> Het lijdend voorwerp van eten moet iets eetbaars zijn. (wat kan worden gegeten?)


bsa: zie notities
 Opdracht: 
Hoe zit dit bijvoorbeeld bij het werkwoord 'lezen' ? 
En bij 'bouwen'? 
En bij het werkwoord 'schrijven'? 
Schrijf dat zo op: 
Het onderwerp van lezen kan ........................Het lijdend voorwerp van lezen moet ......
Het onderwerp van bouwen kan ................ Het lijdend voorwerp van bouwen moet ......
Het onderwerp van schrijven kan ...............Het lijdend voorwerp van schrijven moet ......

Slide 18 - Slide

Een lijdend voorwerp en een werkwoord moet veel meer bij elkaar passen dan onderwerp en werkwoord. 
Met andere woorden: Wie iets bakt, maakt, zingt of eet: heeft veel meer mogelijkheden. 

Maar wat wordt gebakken, gemaakt, gezongen of gegeten: is beperkt. 
Namelijk etenswaren kunnen worden gebakken, maar het kunnen geen personen zijn. Liedjes kunnen worden gezongen, maar meer ook niet. Alleen iets eetbaars kan worden gegeten. Enz. 

Lezen: Het onderwerp moet een levend wezen zijn. Het lijdend voorwerp moet iets leesbaars zijn. 

Bouwen: Het onderwerp moet een levend wezen zijn. Het lijdend voorwerp iets wat bouwbaar is. 

Schrijven: Het onderwerp moet een levend wezen zijn. Het lijdend voorwerp iets schrijfbaars. 
werkwoord is de regisseur 
=> het werkwoord bepaalt de rollen:
Lezen: het onderwerp moet een levend persoon zijn, het lijdend voorwerp moet iets leesbaars zijn. 

Je hebt werkwoorden waar altijd een lijdend voorwerp bij hoort. En werkwoorden die geen lijdend voorwerp nodig hebben, maar alleen een onderwerp.
 

bsa: zie notities

Slide 19 - Slide

Dus niet in elke zin zit een lijdend voorwerp. 


Lezen: Het onderwerp moet een levend wezen zijn. Het lijdend voorwerp moet iets leesbaars zijn. 

Bouwen: Het onderwerp moet een levend wezen zijn. Het lijdend voorwerp iets wat bouwbaar is. 

Schrijven: Het onderwerp moet een levend wezen zijn. Het lijdend voorwerp iets schrijfbaars. 
Inoefenen grammaticale oefeningen
2.7 Wat is het verschil tussen de a en b zinnen? (welke rollen zijn er?)
1a. Jan spreekt. 
1b. Jan spreekt Engels. 
-------------------------------
2a. Jan verstuurt.* 
2b. Jan verstuurt een brief. 
-----------------------------
3a. De aap klimt. 
3b. De aap klimt een boom.
timer
5:00
lijdend voorwerp = 
iets/iemand dat de handeling ondergaat. 
 Je kunt een zin dan lijdend maken: 
bijv. Jan spreekt Engels. 
Engels wordt door Jan gesproken
Een brief wordt door Jan verstuurd
.**.... wordt door de aap geklommen
bsa: zie notities

Slide 20 - Slide

In beide zinnen is sprake van 'iets doen'. 

In beide zinnen is er een onderwerp. 

In zin 1b  is er een lijdend voorwerp toegevoegd. Maar zin 1a klopt ook. 
Er is niet per sé een lijdend voorwerp nodig. Je kunt het erbij verzinnen. 

Hoe zit dat bij versturen (zin 2)? Versturen heeft naast een onderwerp echt een lijdend voorwerp nodig. Je kunt het niet weglaten. 

En in zin 3, bij het werkwoord klimmen? Is daar een lijdend voorwerp nodig? Nee, je kunt het er niet toevoegen. (p.s. JE MAG GEEN VOORZETSEL GEBRUIKEN BIJ EEN LIJDEND VOORWERP) 

Lijdend voorwerp =
iets/iemand dat de handeling ondergaat.
 Je kunt een zin dan lijdend maken:
bijv. Jan spreekt Chinees.
Chinees wordt door Jan gesproken.
Een brief wordt door Jan verstuurd.
.**.... wordt door de aap geklommen.
~pauze~
timer
5:00

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Aan het werk
Maak opdracht 2.7 Je mag samenwerken. 
Deel de kaartjes in twee groepen: 
één groepje waarbij altijd een lv hoort (maak het lijdend met het werkwoord: wat wordt ...?)
en een waarbij geen lv kan horen. 
Maak bij elk werkwoord een simpele voorbeeldzin. 

Start daarna met lezen en begrijpen van 3.1. Beantwoord de vragen. Maak daarna 3.2.
timer
20:00
bsa: zie notities

Slide 22 - Slide

2.7 
lijdend voorwerp = iets dat iets ondergaat, bijv. bij spreken: een taal. 
Je kan het met het werkwoord lijdend maken: bijv. Engels wordt gesproken. 

hebben. Wat wordt gehad? 
Ik heb ..... X
maken Wat wordt gemaakt? 
Ik maak ...... 
zitten. Wat wordt gezeten? 
Ik zit.... X
beheersen Wat wordt beheerst?
Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 
  1. Je weet dat het werkwoord in de zin bepaalt welke 'rollen' er mee moeten en mogen doen. 
  2. Je kent de rol van het onderwerp. 
  3. Je weet dat het werkwoord veel over het lijdend voorwerp heeft te vertellen:           Het werkwoord en lijdend voorwerp horen bij elkaar. 
Volgende les: di. 17 juni
vervolg grammaticalessen
timer
5:00

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

https://grammaticadidactiek.ruhosting.nl/WoordSlang/

https://grammaticadidactiek.ruhosting.nl/WoordMemory/

Slide 24 - Slide

This item has no instructions