Fictiebegrippen opfrissen Lijn-D

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Fictiebegrippen mondeling
  • Doel: opfrissen fictiebegrippen, zodat je ze zelf kunt toepassen
  • Hoe? Samen kort verhaal lezen
  • welke fictiebegrippen komen we tegen en op welke manier zijn ze uitgewerkt?

Slide 2 - Slide

Genres
Binnen welk genre past dit verhaal?

Slide 3 - Slide

Thema 
  • Onderliggende gedachte die als rode draad door het verhaal loopt 
  • Een diepere bedoeling die het verhaal heeft.
  • Wat komt in grote lijn in het verhaal naar voren?
  • Wat haal je uit het verhaal?
  • Waar gaat het verhaal over?

Slide 4 - Slide

Realistisch of minder realistisch 

Hoe bepaal je of een verhaal wel/niet realistisch is? 

Let op fantasie-elementen, omgeving en de personages. 

Slide 5 - Slide

Op welke manier wordt er spanning opgebouwd?
Actiespanning: het gaat om wat er direct gebeurt in het verhaal.

Psychologische spanning: het gaat om de gedachten en gevoelens van de personages en om de angst voor wat er zou kunnen gebeuren. Psychologische spanning gaat vaak over in Actiespanning. 

Slide 6 - Slide

Personages
hoofdpersoon  > maakt een ontwikkeling door / je weet wat hij denkt doet en voelt / heeft vaak een opdracht of probleem dat opgelost moet worden.

Bijfiguur > leer je maar oppervlakkig kennen / vaak een helper of tegenstander / zijn er om het verhaal draaiende te houden.

Slide 7 - Slide

Perspectief
Vanuit wie wordt het verhaal verteld? 3 mogelijkheden:

  • Ik-verteller > vanuit de ik-figuur geschreven
  • personale verteller > geschreven vanuit de hij/zij-vorm
  • alwetende verteller > weet alles en kan door muren en tijden heen kijken, maar speelt geen rol in het verhaal.

Slide 8 - Slide

Vanuit welk perspectief wordt dit verhaal verteld?
A
ik-perspectief
B
de personale verteller
C
alwetende verteller

Slide 9 - Quiz

Tijd
  • Verteltijd
  • Vertelde tijd (chronologisch of niet?)
  • Historische tijd
  • flashback
  • flasforward

Slide 10 - Slide

Motieven
  • Situaties, sfeer, gebeurtenissen of objecten die steeds terugkeren in het verhaal.
  • Maken het thema duidelijk 

Slide 11 - Slide

Wat verwacht ik tijdens je fictiemondeling?

Slide 12 - Slide