Herhaal les unit 3 B2 + toetsbespreking

Herhaal les unit 3 B2 + toetsbespreking
1 / 43
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Herhaal les unit 3 B2 + toetsbespreking

Slide 1 - Slide

Content of today's lesson
1) Present perfect
2) Can, could, be able to, to be allowed to
3) have to, must, should
4) Evaluation of the test U4 (answers)
5) Up to you!
6) See you the next lesson!

Slide 2 - Slide

If you don't want to follow the repetition of unit 3 grammar
1) Wrts (zelfstandig woorden leren PW unit 3 en 4)
2) Test/ versterk jezelf (unit 3 en 4)
3) Opdrachten opnieuw maken in het fysieke werkboek
4) Opdrachten online zoeken op sites zoals https://www.english-4u.de/ or https://www.englisch-hilfen.de/en/
5) Ander vak (alleen als je voor Engels goed staat!! >7,0)

Slide 3 - Slide

present perfect = voltooid tegenwoordige tijd

Slide 4 - Slide

Present perfect
Have/has + voltooid deelwoord

  • Gebruik als iets in het verleden is begonnen en nog steeds voortduurt;
  • Als iets in het verleden is gebeurd en de nadruk ligt op het resultaat nu;
  • Als iets in het verleden is gebeurd, maar niet precies bekend wanneer
  • Ervaringen tot nu toe

Slide 5 - Slide

Present Perfect
Bij regelmatige werkwoorden: werkwoord + -ed

Bij onregelmatige werkwoorden: eigen vorm van het woord; zie p. 270

Slide 6 - Slide

Present Perfect
Bevestigend
Have/has + ww + -ed > I have lived here for 2 years
Vragend
Have/has + personal pronoun + ww + -ed > Have I lived here for 2 years?
Ontkennend
Have/has + not + ww + -ed > I haven't lived here for 2 years

(Denk aan FYNE JAS)

Slide 7 - Slide

SIGNAALWOORDEN
  • JUST - NET
  • ALREADY - AL
  • YET - AL (IN VRAAGZINNEN)
  • NOT YET - NOG NIET
  • ALWAYS - ALTIJD AL
  • NEVER - NOOIT
  • EVER - OOIT
  • SINCE - SINDS
  • FOR - (NU) AL
  • (FOR) HOW LONG? - HOE LANG

Slide 8 - Slide

Exercise 1
Write down the correct form of the present perfect

Slide 9 - Slide

We ____ (to hear) good things about you.

Slide 10 - Open question

They ____ (to try) everything.

Slide 11 - Open question

How many people ____ (to go) to the moon?

Slide 12 - Open question

It ____ (to become) a tradition.

Slide 13 - Open question

I ____ (not - to wash) the car.

Slide 14 - Open question

____ he ____ (to help) you?

Slide 15 - Open question

Can, could, to be able to, to be allowed to
Iets is mogelijk
Can betekent dat iets waarschijnlijk is
Could betekent dat het iets minder waarschijnlijk is

Je hebt het vermogen iets te doen
Can gebruik je bij de present simple
Could voor iets wat mogelijk zou kunnen, vld tijd van can

Slide 16 - Slide

Can, could, to be able to, to be allowed to
Je hebt toestemming om iets te doen
Can gebruik je bij de present simple
Could gebruik je soms als verleden tijd van can
To be allowed to kun je bij alle ww tijden gebruiken

Slide 17 - Slide

Can, could, to be able to, to be allowed to
Je stelt een beleefde vraag
Gebruik can of could, in combinatie met please
Could is formeler dan can

Slide 18 - Slide

Extra goed opletten!
  • Bij zowel to be able to als to be allowed to zie je het werkwoord to be aan het begin staan.
  • Dit betekent dat je deze altijd in de juiste vorm moet zetten:
    am / are / is / was / were

  • Na alle hulpwerkwoorden (can, could, to be able to, to be allowed to) gebruiken we het hele werkwoord!

Slide 19 - Slide

Exercise 2:
Choose the correct form of Can, could, to be able to, to be allowed to  

Slide 20 - Slide

Declan is good at languages. He ____ (to speak) English, French, German, Spanish and Italian fluently!

Slide 21 - Open question

This article says French schools are going to ban phones next year. Kids ____ (not - to use) their phones anymore, even during breaks.

Slide 22 - Open question

Excuse me, sir. ____ (you - to tell) me how to get to the station, please?

Slide 23 - Open question

Don't forget to pack a warm sleeping bag when you go camping. It ____ (to be) cold at night.

Slide 24 - Open question

She ____ (to swim) when she was 3.

Slide 25 - Open question

Next week, after your 18th birthday, you ____ (to buy) alcoholic drinks.

Slide 26 - Open question

Have to, must, should
Have to, must & should zijn hulpwerkwoorden die je gebruikt om bevelen of advies te geven.

You have to do the dishes after you finish eating dinner.
You must pay your taxes.
You should probably listen to the teacher.

Slide 27 - Slide

Have to, must, should
Have to
Gebruik om aan te geven dat iets moet; informeel. Nederlands: moeten

Must
Gebruik om aan te geven dat iets moet; formeler en dwingender. Gebruik voor wetten en regels. Nederlands: moet echt. Ook bij logische gevolgen als iets echt niet anders kan. Je kan dan geen have to gebruiken.
vb: You must be tired after running the marathon.

Slide 28 - Slide

Have to, must, should
Should
Gebruik bij adviezen. Iets zou moeten/is belangrijk. Nederlands: zou(den) eigenlijk moeten/kan, kunt, kunnen beter.

Slide 29 - Slide

Exercise 3
Choose between: Have to, must, should

Slide 30 - Slide

All my favourite actors are in this film, so it ___ be good.

Slide 31 - Open question

The recipe says that this dish ___ be in the oven for thirty minutes.

Slide 32 - Open question

In some schools all children ___ wear uniforms.

Slide 33 - Open question

Please excuse me for a moment. I ___ go to the toilet.

Slide 34 - Open question

The policeman says we ___ evacuate the building.

Slide 35 - Open question

The coach of the winning team ___ be very happy.

Slide 36 - Open question

Bespreking toets unit 4
1) Je mag alleen een potlood op tafel hebben tijdens de bespreking.
2) Heb ik iets fout beoordeeld in jouw nadeel? Zet er een ster voor.
3) Tel aan het einde het aantal fouten na.

4) Hoger dan een 6,0? Toets mag mee naar huis. Lager dan een 6,0 toets moet terug. Wanneer je lager hebt dan een 6,0 is het verstandig om voor jezelf op te schrijven welke onderdelen nog niet zo goed gingen zodat je deze kunt oefenen voor het proefwerk!

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Up to you!
1) Wrts (zelfstandig woorden leren PW unit 3 en 4)
2) Test/ versterk jezelf (unit 3 en 4)
3) Opdrachten opnieuw maken in het fysieke werkboek
4) Opdrachten online zoeken op sites zoals https://www.english-4u.de/ or https://www.englisch-hilfen.de/en/
5) Ander vak (alleen als je voor Engels goed staat!! >7,0)

Slide 42 - Slide

See you next lesson!

Slide 43 - Slide