• What is LessonUp
  • Search
  • Channels
  • AI tools

    Beta

‹Return to search

Voeding en vertering - havo 2

Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
1 / 47
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Voedingsmiddelen en voedingsstoffen

Slide 1 - Slide

Voedingsstoffen
  •  Alle producten die je eet of drinkt zijn voedingsmiddelen.

  • Voedingsstoffen zijn bruikbare bestandsdelen van voedingsmiddelen.

  •   Veel plantaardige voedingsmiddelen bevatten voedingsvezels.

  • Dit zijn onverteerbare stoffen in plantaardig voedsel.


Slide 2 - Slide

Bouw - brand en reservestoffen
  •  Bouwstoffen = Nodig voor groei en ontwikkeling van het lichaam en herstel van verwondingen. Hiermee kunnen er nieuwe cellen en weefsels gemaakt worden.


  •  Brandstoffen = Leveren energie die je organen nodig hebben om te werken. (thema 1)


  •  Reservestoffen = Zijn niet direct nodig als bouwstoffen of brandstoffen. Deze worden opgeslagen in je lichaam


Slide 3 - Slide

Voedingsstoffen
Eiwitten
Koolhydraten
Vetten
Water
Mineralen (zouten)
Vitaminen

Slide 4 - Slide

bouw, brand of reservestof
  • Eiwitten - bouw en brandstoffen - vorming eiwitten.
  • Koolhydraten - bouw, brand en reservestoffen - glycogeen omzetten!
  • Vetten - bouw, brand en reservestoffen - opslaan onder de huid
  • Water - bouwstof - vervoeren van stoffen in je lichaam.
  • Mineralen - bouwstoffen en beschermde stoffen - opbouw bv beenderen
  • Vitaminen - bouwstoffen en beschermende stoffen - immuunsysteem  

Slide 5 - Slide

Als het glucosegehalte in je bloed LAAG is dan wordt ...
A
glycogeen omgezet in glucose
B
glucose omgezet in glycogeen

Slide 6 - Quiz

Schijf van 5
  •  Bevat 5 vlakken, elk vak bevat een groep van voedingsmiddelen die we dagelijks nodig hebben.


  •  Als je elke dag iets uit elk vak nuttigt, krijg je alle voedingsstoffen binnen die je nodig hebt op een dag.

  •  Uit de grote vakken moet je meer nuttigen dan uit de kleine.

Slide 7 - Slide

Maat van energie
  • Een groot deel van je voedsel gebruik je als brandstoffen, uit dit deel van je voedsel haalt je lichaam de energie.

  •  De maat om energie aan te geven is joule (J) een kilojoule (kJ) is 1000 joule.

  •  Den eenheid die wordt gebruikt is calorie (cal).

  •  Een kilocalorie (kcal) is 1000 cal.

  •  Je kunt de eenheden omrekenen m.b.v. de volgende formule:  1 kcal = 4,2 kJ

Slide 8 - Slide

1 kcal = 4,2 kJ
hoeveel kJ is 4 kcal

Slide 9 - Open question

Energie
  •  Hoeveel energie je per dag nodig hebt, hangt af van verschillende factoren:

  •  Geslacht, leeftijd, lichaamsgrootte, lichamelijke inspanning, klimaat en seizoen.

  •  Bij volwassene is de energiebehoefte afhankelijk van wat ze doen.

Slide 10 - Slide

In balans?
  •  Veel mensen in NL zijn niet in balans =  eten te vet en bewegen te weinig.

  •  Ze nemen dus meer energie op dan ze verbruiken.

  •  Overgewicht.

  •   De een heeft hierdoor een zwaardere bouw dan de ander, of een dikkere vetlaag van nature.

  •   Overgewicht zorgt voor een vergrootte kans op hart - en vaatziekten en een vorm van suikerziekte.
  • Ondergewicht - te kort aan eiwitten.

Slide 11 - Slide

Verteringsstelsel
  •  Het verteringsstelsel loopt vanaf de mond tot aan de anus = Darmkanaal.
  •  Hier worden voedingsstoffen uit het voedsel in het bloed opgenomen.
  •  Sommige voedingstoffen kunnen door de wand van het darmkanaal heen om in het bloed te worden opgenomen.
  •  Bijvoorbeeld: Glucose, mineralen, vitaminen en water.
  •  Andere voedingstoffen kunnen niet door de wand van het darmkanaal.
  •  Die moeten eerst worden verteerd  = verteringsproducten dan kan het worden opgenomen door het bloed.
  • Bijvoorbeeld: Eiwitten, koolhydraten en vetten.

Slide 12 - Slide

Welke voedingsstoffen kunnen direct door de darmwand heen worden opgenomen door het bloed
A
glucose , water mineralen en vitaminen
B
koolhydraten, eiwitten en vetten
C
water en glucose
D
vetten en eiwitten

Slide 13 - Quiz

Verteringssappen
  •  Vertering gebeurt met verteringssappen.
  •  Bijvoorbeeld speeksel en maagsap.

  •  Verteringssappen worden gemaakt door verteringsklieren:
  •  Speekselklieren, maagklieren, de lever, de alvleesklier en de darmsapklieren.

  • Verteringssappen bevatten enzymen, deze zorgen ervoor dat de vertering snel verloopt.

Slide 14 - Slide

Alvleessap
Maagsap
Darmsap
speeksel
Gal
Mond
Maag

Darmen
Alvleesklier
Lever

Slide 15 - Drag question

Darmperistaltiek
  • In de wand van het gehele darmkanaal bevinden zich kringspieren en lengtespieren.

  •  Door het afwisselend samentrekken van deze spieren ontstaan er peristaltische bewegingen.

  •  Die heten samen = darmperistaltiek

  •  Door darmperistaltiek wordt de voedselbrij verder geduwd.

  •  Ook wordt hierdoor de voedselbrij gekneed en goed gemengd met de verteringssappen.

Slide 16 - Slide

Zijn de kringspieren net na een voedselbrok ontspannen of aangespannen?
A
Kringspieren Aangespannen
B
Kringspieren Ontspannen

Slide 17 - Quiz

Het gebit
  •  Kauwen heeft een functie bij vertering.
  •  Voor oppervlakte vergroting van voedsel.
  •  De enzymen in verteringssappen kunnen dan makkelijker verteren.
  •  Voedingsstoffen worden zo beter bereikbaar voor opname in het bloed.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Wat zorgt ervoor dat de enzymen beter bij de voedingsstoffen kunnen

Slide 20 - Open question

Kroon wortel
Tandbeen en tandholte

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Wat is de functie van een enzym?
A
De voedingsstoffen kleiner maken
B
De vertering van de voedingsstoffen sneller laten verlopen.

Slide 23 - Quiz

Maag 
  • Kringspieren en lengtespieren wisselen af, de maag is constant in beweging.
  • Aan het einde van de maag zit een kringspier die de maag afsluit = Maagportier.
  • De maagportier laat steeds maar kleine stukjes voedsel door naar de twaalfvingerige darm.
  • De maag heeft dus ook een tijdelijke opslag functie voor voedsel.

  • Enzym vertering van eiwitten.
  • Maagsapklieren in de wand van de maag produceren maagsap.
  •  Maagsap bestaat uit: water, zoutzuur en een enzym.


Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Wat is de functie van de maag
A
Eiwitten verteren
B
Eiwitten verteren en tijdelijke opslag voedsel
C
Tijdelijke opslag voedsel
D
Bacteriën die je eet doden.

Slide 26 - Quiz

Twaalfvingerige darm, lever, galblaas en alvleesklier. 
  •  In de twaalfvingerige darm monden afvoerbuizen va de lever en de       alvleesklier uit.
  •  De lever produceert gal, dit gal wordt opgeslagen in de galblaas.
  •  Via de galbuis wordt gal naar de twaalfvingerige darm gevoerd wanneer dit nodig is.
  •  De galblaas is dus geen klier maar een opslagplaats.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Welke sappen komen uit in de twaalfvingerige darm
A
Alvleessap
B
Gal
C
Alvleessap en gal
D
Maagsap en darmsap

Slide 29 - Quiz

Wat is de functie van de lever?
A
Glucose opslaan
B
Gal produceren
C
Glycogeen opslaan
D
Glycogeen opslaan en gal produceren

Slide 30 - Quiz

Vetten emulgeren
  •  Vetten mengen niet met water maar vormen grote druppels.
  •  Gal emulgeert vetten.
  •  Gal verdeeld grote vetdruppels in kleine vetdruppels.
  •  De vetten worden door gal niet verteerd.

  •  Door het emulgeren wordt het oppervlakte van de vetdruppels vergroot zodat de vetten beter bereikbaar zijn voor de enzymen en beter kunnen worden verteerd.
  •  De alvleesklier produceert alvleessap, dat bevat verschillende enzymen die helpen bij de vertering van: eiwitten, koolhydraten en vetten.

Slide 31 - Slide

Gal verdeeld vet druppels in grote/kleine druppels vet.
groot of klein?

Slide 32 - Open question

Slide 33 - Slide

Dunne darm
  •  De dunne darm is ongeveer 8 meter lang.
  •  In de wand liggen darmsapklieren die darmsap produceren.
  •  Darmsap bevat verschillende enzymen voor vertering van: Eiwitten, koolhydraten en vetten.
  •  Daarna kunnen verteringsproducten worden opgenomen in het bloed.

  •  De voedselbrij bevat veel water door alle verteringssappen, in dat water zitten voedingsstoffen en verteringsproducten.
  •  In de dunne darm wordt het grootste deel van de voedingsstoffen en verteringsproducten opgenomen.
  • Darmvlokken.

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Wat is de functie van de dunne darm?
A
Opnemen van voedingsstoffen en verteringsproducten
B
Opnemen van water
C
Produceren van gal
D
Dingen opnemen in het bloed

Slide 36 - Quiz

Dikke darm
  •  Vlak onder de plaats waar de dikke darm in de dunne darm uitmond lig de blinde darm.

  •  Aan de onderkant van de blinde darm hangt een uitstulping = wormvormig aanhangsel of appendix.

  •  De dikke darm is ongv 1,5 m lang.

  •  Vanuit de dunne darm komen niet verteerde voedselresten in de dikke darm.

  •  Deze brij bevat nog veel water, de dikke darm onttrekt al het water via de darmwand het bloed in.

Slide 37 - Slide

Noem een ander woord voor appendix

Slide 38 - Open question

Dikke darm
  •  Doordat al het water onttrekt wordt de brij ingedikt.
  •  Zou dat niet gebeuren verlies je veel te veel vocht = diarree.
  •  In celwanden van plantaardige cellen zit cellulose.
  •  In onze verteringssappen zitten geen enzymen die cellulose kunnen verteren.

  •  In de dikke darm leven bacteriën die dit wel kunnen.
  •  Bij de vertering van cellulose ontstaat o.a. glucose dit word opgenomen via de darmwand.
  •  De rest van de onverteerde voedselbrij gaat naar de endeldarm, die wordt afgesloten met een kringspier, de anus.

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Waar of niet waar:
Glucose kan via de darmwand direct worden opgenomen in het bloed.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 41 - Quiz

Eters 
  • Planteneters -> herbivoren - 25x de lichaamslengte - plooikiezen.
  • Vleeseters -> carnivoren - kort darmkanaal - knipkiezen.
  • Alleseters -> omnivoren - gemiddeld darmkanaal - knobbelkiezen.

Slide 42 - Slide

Wie hebben het langste darmkanaal?
A
Omivoren
B
Carnivoren
C
Herbivoren

Slide 43 - Quiz

Bacteriën en schimmels
  • Doordat bacteriën en schimmels goed kunnen leven op ons eten en daardoor kan ons eten bederven.

  •  Het bederven van vis en vlees gebeurt vaak door de salmonella bacterie.

  •  De bacteriën produceren afvalstoffen die giftig zijn.

  •  Ze reproduceren snel in temperaturen tussen de 20 en 30 graden Celsius.

Slide 44 - Slide

Conserveren
  •  Voedsel kan worden behandeld zodat het niet bederf = Conserveren.
  •  Door conserveren worden de omstandigheden voor bacteriën en schimmels ongunstig gemaakt.
  •  Dan gaan ze dood.
  •  Conserveren kan door invriezen, pasteuriseren steriliseren en drogen.
  •  Een conserveermiddel is een voorbeeld van een additief.

  •  Additieven zijn stoffen die aan voedingsmiddelen kunnen worden toegevoegd om ze langer houdbaar te maken.

  •  Suiker, azijn en zout zijn natuurlijke additieven.

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Welk orgaan vervult zijn functie niet goed wanneer je diarree hebt?

Slide 47 - Open question

More lessons like this

Les 4: Voeding 2021

June 2021 - Lesson with 34 slides
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

B6 en B7 Boek-uitleg Voeding

June 2020 - Lesson with 47 slides
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

5. Organen van vertering - Verteringsstelsel

June 2020 - Lesson with 52 slides
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

10.2 Verteringsstelsel + 10.3 Enzymen

June 2022 - Lesson with 42 slides
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

veteringsstelsel

November 2023 - Lesson with 20 slides
BiologieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

11.2 Verteringsstelsel

January 2024 - Lesson with 43 slides
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Thema 2, Basisstof 2, Het verteringsstel

April 2024 - Lesson with 12 slides
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

2.4/ 2.6 Organen voor vertering

April 2025 - Lesson with 15 slides
BiologieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2
LessonUp
TermsPrivacy StatementCookie StatementContact
English

Our Cookies

We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.

Change settings