3.7 Grammatica

Nederlands Talent
3.7 Grammatica
Onderwerp en lijdend voorwerp
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 23 slide, with interactive quiz, text slide and 2 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands Talent
3.7 Grammatica
Onderwerp en lijdend voorwerp

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
* Je weet hoe je het onderwerp vindt

* Je weet hoe je het lijdend voorwerp vindt

Slide 2 - Slide

GRAMMATICA - herhaling
Persoonsvorm
De persoonsvorm is een belangrijk zinsdeel. 
In elke zin staat een persoonsvorm.

De persoonsvorm is altijd een werkwoord (doe-woord) en bestaat meestal uit één woord.

Je kunt de persoonsvorm in een zin vinden door de zin van tijd te veranderen of er een vraagzin van te maken.

Slide 3 - Slide

GRAMMATICA - herhaling
Zinsdelen

Een zin kun je in verschillende stukjes verdelen. 

Deze stukjes noemen we zinsdelen

De persoonsvorm en het onderwerp zijn zinsdelen.


Slide 4 - Slide

GRAMMATICA - herhaling
Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel. 

De persoonsvorm en het andere werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijk gezegde.
Volgende week gaan Yasmin en Elif shoppen.

Als er maar één werkwoord in een zin staat is dat de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde tegelijk!

Slide 5 - Slide

GRAMMATICA - herhaling
Werkwoordelijk gezegde


Als er maar één werkwoord in een zin staat is dat de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde tegelijk!

De meiden zien leuke schoenen.

Slide 6 - Slide

GRAMMATICA - herhaling
Zinsdeelstrepen

Om zinsdelen te kunnen vinden, zet je zinsdeelstrepen.

Een zinsdeel kan uit één woord bestaan, maar ook uit twee of meer.

Tussen het onderwerp, de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde kun je dus zinsdeelstrepen zetten!

Slide 7 - Slide

Het onderwerp
Het onderwerp vind je door te vragen:
Wie/wat + WG + er?

Voorbeeld 
Hebben/ zij /de honden/ alleen in huis /gelaten?
 PV            wg                                                           wg
Wie hebben er gelaten? antwoord zij

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Met een bal heeft Frank twee ramen gebroken.
A
Met een bal
B
Frank
C
Ramen
D
Gebroken

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Tarik maakt altijd zijn huiswerk.
A
Maakt
B
Altijd
C
Tarik
D
Huiswerk

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Wij zitten aan tafel
A
Wij
B
zitten
C
aan
D
tafel

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Op het drukke kruispunt is een man gevallen
A
Drukke
B
Kruispunt
C
man
D
gevallen

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Welke boek hebben jullie gelezen?
A
Jullie
B
welke
C
boek
D
gelezen

Slide 15 - Quiz

Lijdend voorwerp

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Voorbeelden
 Hij maakt zijn huiswerk.
 Wat maakt hij?

 antwoord: zijn huiswerk
 zijn huiswerk is lijdend voorwerp




Slide 18 - Slide

De jongens gooiden sneeuwballen.
Wat gooiden de jongens?
    
antwoord: sneeuwballen
sneeuwballen is lijdend voorwerp

    



Slide 19 - Slide

Razend gooide de leraar een krijtje door de klas.
Wat ............  ...................?
 
Antwoord:.................
..................is lijdend voorwerp
    



Slide 20 - Slide

 Ze waarschuwden hem niet op tijd.
 ..................................?
 
antwoord:........
............ is lijdend voorwerp



Slide 21 - Slide

Lijdend voorwerp
LET OP:

  • niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!

  • Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!

Slide 22 - Slide

Aan de slag...
3.7 Grammatica
Onderwerp en lijdend voorwerp.

Bladzijde 170 t/m 176
Opdracht 1 t/m 11.

Slide 23 - Slide