Past Simple (+ irregular verbs)

Past Simple 
Regular and Irregular verbs
1 / 40
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Past Simple 
Regular and Irregular verbs

Slide 1 - Slide

timer
0:30
Past simple:
wat is dat ook alweer?

Slide 2 - Mind map

Past Simple
Bij de past simple hebben we het gehad over de: 
- regular verbs
- werkwoord 'be'

Maar wat zijn dan "irregular verbs"?

Slide 3 - Slide

Past Simple met Irregular verbs
Sommige werkwoorden hebben geen regels. Deze moet je simpelweg leren. Dit zijn er helaas best wel veel. 
Een paar voorbeelden: 

to buy - bought - bought
to give - gave - given

Slide 4 - Slide

Past simple regular verbs

Past simple irregular verbs
swim
walk
drive
cook
give
have

Slide 5 - Drag question

Zijn er dan helemaal geen regels?

JAWEL!!


Hoe vervoeg ik een onregelmatig werkwoord in de Past simple:

Bevestigende zin: 
2e kolom in de lijst

Negatieve zin:
did not + hele werkwoord

Vraagzin:
Did + hele werkwoord

Slide 6 - Slide

Hoe ziet dit er dan uit in een zin?
Gewone zin:
My father .....went......(go) to the supermarket last Monday.

Negatieve zin:
My father .... did not go....(go/not) to the supermarket last Monday.

Vraagzin:
..Did.. my father ..go.. (go) to the supermarket last Monday?

Slide 7 - Slide

Past Simple: een overzicht
Bevestigende zin:
-Regelmatig werkwoord= ww+ed
-Onregelmatig werkwoord= leer de 2e kolom (zie de lijst achterin boek)

Alle werkwoorden: 
Negatieve zin: 
did not + hele werkwoord

Vraagzin: 
Did + hele werkwoord

Slide 8 - Slide

Wat is de verleden tijd van:

become
A
becomed
B
becommed
C
become
D
became

Slide 9 - Quiz

Past simple regular verbs

Past simple irregular verbs
leave
stop
fly
jump
buy
keep

Slide 10 - Drag question

Welke van de volgende zinnen is geen verleden tijd?
A
Did we work hard?
B
I didn't like that book
C
They walked to school
D
She writes letters to her friend

Slide 11 - Quiz

De verleden tijd ontkennend maak je met:
A
Did + hele werkwoord
B
didn't + hele werkwoord
C
did + werkwoord +ed
D
didn't + werkwoord +ed

Slide 12 - Quiz

De verleden tijd vragend maak je met:
A
werkwoord +ed
B
didn't + hele werkwoord
C
did + werkwoord +ed
D
did + hele werkwoord

Slide 13 - Quiz

past simple:
How .......... (he, feel) about being fired?

Slide 14 - Open question

past simple:
We ........ (not, know) who this man was.

Slide 15 - Open question

Use the past simple:
(touch) ________ you really _______ that bird?

Slide 16 - Open question

Maak de Past simple:
Jane .... (to play) tennis yesterday.

Slide 17 - Open question

Complete the sentence with the PAST SIMPLE form of the verbs: live & move
My family 1.________ in Amsterdam until we 2.__________ to Hoorn in 2016.

Slide 18 - Open question

Vul de zinnen aan met de juiste vorm van de past simple. Gebruik de werkwoorden tussen haakjes. Let op de vragen en ontkennende zinnen.

8 ________ you ________________ all the answers? (know)

Slide 19 - Open question

Finish the sentences with a Negative Past Simple

Slide 20 - Open question

They ........ ............ their dog back.
(negation, past simple)
A
Didn't found
B
Doesn't find
C
Didn't find
D
didn't finded

Slide 21 - Quiz

Fill in, use the past simple

We .... him the truth.
A
don't told
B
didn't told
C
don't tell
D
didn't tell

Slide 22 - Quiz

They ....... ......... a mummy in the pyramid.
(Ontkenning, past simple)
A
don't find
B
didn't find
C
didn't found
D
did find

Slide 23 - Quiz

Choose the correct Past Simple form:
I ..... (not - help) him with his test.
A
didn't helped
B
didn't help
C
helped not
D
didn't helping

Slide 24 - Quiz

Words and expressions
derde deel

Slide 25 - Slide

Words and expressions
Je wordt ook getoetst op je kennis van woorden en uitdrukkingen. Het gaat hierbij over de volgende thema's:
- music
-het weer
- het menselijk lichaam
-gezondheid

Slide 26 - Slide

vertaal de volgende woorden
Engels naar Nederlands

Slide 27 - Slide

Vertaal het volgende woord

predict

Slide 28 - Open question

Vul het juiste woord in:
The sky is ........... (bewolkt).

Slide 29 - Open question

ankle

Slide 30 - Open question

wrist

Slide 31 - Open question

throat

Slide 32 - Open question

vertaal de volgende woorden
Nederlands naar Engels 

Slide 33 - Slide

griep

Slide 34 - Open question

duizelig

Slide 35 - Open question

Kies het juiste woord:
A ...... is higher than a hill
A
forest
B
island
C
valley
D
mountain

Slide 36 - Quiz

Welk woord hoort hier niet thuis?
A
chilly
B
climate
C
cold
D
freeze

Slide 37 - Quiz

When the sun shines and it is raining you will see a
A
flood
B
lightning
C
hail
D
rainbow

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide