Voorzetsels

Wat gaan we vandaag doen?
- H.5 grammatica/voorzetsel
huiswerk online route
- We oefenen nog met het Voorzetsel en daarna gaan we verder met;
H6. Grammatica/bijwoord
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?
- H.5 grammatica/voorzetsel
huiswerk online route
- We oefenen nog met het Voorzetsel en daarna gaan we verder met;
H6. Grammatica/bijwoord

Slide 1 - Slide

Voorzetsels

Slide 2 - Slide

Wat is een voorzetsel?

Slide 3 - Mind map

Voorzetsels
  • Voorzetsels staan meestal voor een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord. (achter die kast, naast mij, onder de boeken). Ze kunnen ook achter een zelfstandig naamwoord staan, meestal geeft het dan een richting aan. (Ik viel de sloot in, hij liep de weg op. ) 

  • Let op! Delen van scheidbare werkwoorden zijn geen vz. 
  • Bv. opbellen. Hij belt mij op. op = geen vz

Slide 4 - Slide

Eigenschappen vz


  • Ze geven een plaats, tijd of reden aan.
  • Trucje:
  • ... de kast (achter, op, voor)
  • ... het feest (tijdens, na, gedurende)



Slide 5 - Slide

Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
eerste
C
achter
D
langs

Slide 6 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 7 - Quiz

We kijken samen naar voetbal op de televisie
Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Slide 8 - Drag question

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Is jouw voetbaltrainer ook zo trots ... zijn team?
op
achter
met
bij
tegen
aan

Slide 9 - Drag question

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Ben jij bang ... spinnen?
op
achter
voor
bij
tegen
aan

Slide 10 - Drag question

Wat is het voorzetsel in deze zin:
Ik ga bij mijn vriend voetballen.

Slide 11 - Open question

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Mijn fiets staat tegen de schutting.

Slide 12 - Open question

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
Na schooltijd fiets ik langs de bakker.

Slide 13 - Open question

VUL VOORZETSEL IN
Mijn vader fietst ..... het donker.

Slide 14 - Open question

Vul een voorzetsel in:
We zijn ..... Brussel gereden.

Slide 15 - Open question

De ondernemende peuter kroop … de tafel - welk voorzetsel kun je hier neerzetten?

Slide 16 - Open question

Vul aan met een voorzetsel:
Wij zorgen ... de taart.

Slide 17 - Open question

Vul aan met een voorzetsel:
Zij twijfelen ... zijn eerlijkheid.

Slide 18 - Open question

Vul aan met een vast voorzetsel:
We hebben een hekel ... huiswerk.

Slide 19 - Open question

Vul aan met een vast voorzetsel
Zij geven aanleiding ... ruzie.

Slide 20 - Open question

Haal alle voorzetsels uit de volgende zin:

De kleine kinderen van mijn collega zijn bezig met een prachtige tekening.

Slide 21 - Open question

Haal alle voorzetsels uit de volgende zin:

Mijn vader zit te vissen, want hij mag niet naar zijn werk.

Slide 22 - Open question

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat bijwoorden zijn.

  • uitleggen en herkennen welke hoe je verschillende bijwoorden in een zin kunt vinden.

  • kun je de woordsoorten WW, ZN, BVN, OLW, BLW, VZ en BW in een zin herkennen en benoemen.
    ,

Slide 23 - Slide

Bijwoord (BW)
Een bijwoord zegt meestal iets over
een ander woord:
  • Werkwoord (Anna hockeyt goed)
  • Bijvoeglijk naamwoord (Anna heeft een heel mooie hockeystick)
  • Ander bijwoord (Anna kan ook bijzonder snel rennen)

  • Een BW zegt nooit iets over een ZN (dan is het een BVN)

Slide 24 - Slide

Bijwoord (BW)
Een bijwoord kan van alles aangeven:
  • Tijd (gisteren, tegenwoordig, morgen)
  • Plaats (er, nergens, overal)
  • Zekerheid (vast, absoluut)
  • Ontkenning (niet, nooit)

Veel vraagwoorden zijn een bijwoord (hoe, waar, wanneer)
Veel woorden die in hun eentje een zinsdeel kunnen vormen, zijn bijwoorden.

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Link

Wat is het bijwoord in deze zin?

'Dat is een bijzonder grappig filmpje!'
A
bijzonder
B
een
C
dat
D
grappig

Slide 28 - Quiz

Wat is het verschil tussen een bijwoord en een bijvoeglijk naamwoord?
A
Een bijwoord zegt iets over een zn en een bijvoeglijk naamwoord niet.
B
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zn en een bijwoord niet.
C
Er is geen verschil.
D
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een bijwoord.

Slide 29 - Quiz

Aan de slag
Huiswerk voor woensdag 20 april
H6. grammatica/bijwoord/online route


Slide 30 - Slide