1.7 c Grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Welkom

Ga rustig zitten.

Telefoon ligt in je kluisje.

Pak je werkboek + laptop 

en zet je tas op de grond.

lesopbouw

• huiswerk
• Wat weet je al?
  
• doel
  
• opdracht
• uitleg
• oefenen
• zelfstandig werken
  
• Afsluiting

Wat weet je al?

Je hebt de vorige lessen geleerd:

 - persoonsvorm

- werkwoordelijk gezegde

- onderwerp

Noem 4 woorden/regels waar je op moet letten bij het benoemen van het werkwoordelijk gezegde.
(Dit zijn uitzonderingen.)

(pv - wg - ond)
Gisteren heeft
de kroonprinses
voor het eerst
een toespraak gehouden.

Doel

Aan het eind van de les kan je 

het lijdend voorwerp benoemen in een zin.

opdracht

1.  werkwoord: schrijven

•   Schrijf een vorm van het werkwoord op 
•   Bedenk wie er schrijft 
•   Bedenk wat diegene schrijft 

 

2.  werkwoord: eten

• Schrijf een vorm van het werkwoord op = werkwoordelijk gezegde
• Bedenk wie er eet = onderwerp
• Bedenk wat diegene eet = lijdend voorwerp
  

o - wg -lv

           onderwerp                      werkwoordelijk gezegde             lijdend voorwerp

                                                      

iemand

doet

iets

lijdend voorwerp

• Je benoemt eerst WG + O.
• Dan ga je op zoek naar het lijdend voorwerp.

• Let op: niet elke zin heeft een lijdend voorwerp!!!
• Het lijdend voorwerp begint nóóit met een voorzetsel.

• Wie/wat + WG + O = lijdend voorwerp (LV)

lijdend voorwerp

Straks ga ik mijn broer feliciteren met zijn verjaardag.     

• WG = ga feliciteren
  
• O = ik
• LV = mijn broer
  

lijdend voorwerp

• In Zuid-Afrika heeft een 18-jarige jongen gebeld met een vrouw van 25.
• PV = heeft
• WG = heeft gebeld
• O = een 18-jarige jongen
• LV = XXX   
  

zelfstandig werken

Maak in je werkboek 

Hoofdstuk 1.7 (blz. 69)

opdracht 7 + 8 + 14

afsluiting

Welke vraag stel je als je het lijdend voorwerp 

moet benoemen in een zin?

Wie/wat + wg + ond