Nederlands 10 vragen (2)

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

QUIZ Nederlands(2)

werkwoordspelling

1. Het hout is opgebrandt.
2. Het hout is opgebrand.

werkwoordspelling

1. hij bediend
2. hij bedient

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

werkwoordelijk gezegde =

1. Wie
2. heeft
3. heeft gerepareerd
4. mijn scooter

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.

1. Ik
2. kan
3. het onderwerp
4. een zin

Meervoud van:
pizza

1. pizza's
2. pizzas
3. pizza'z
4. pizzaz

Wat is het verkleinwoord van woning?

1. Woningkje
2. Wonikje
3. Woninkje
4. Woning'tje

Verkleinwoord: accu

1. accuutje
2. accu'tje

Wat is de betekenis van deze emoji?

1. Het maakt mij niet uit gezicht
2. Een liegend gezicht
3. Een scheel gezicht
4. Een gek gezicht

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

1. gebeurd
2. gebeurt
3. gebeurdt
4. gebeurdde

Wat is de betekenis van laconiek?

1. een felle reactie
2. grappig doen
3. een kalme reactie, terwijl je dat niet verwacht
4. een flinke grap met iemand uithalen