Week 2

English
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

English

Slide 1 - Slide

To Do:
Week 2
  • Lesson 1:  Chapter 4D + Herhaling Hulpwerkwoorden (2I p. 112 )
  • Lesson 2: Chapter 4H + Herhaling Adjectives (3E p. 145)
  • Lesson 3:  Herhaling vergelijkingen ( p. 129) + Present Perfect(3I p. 160)


Slide 2 - Slide

Aims
- Je kunt over het openbaar vervoer praten
- Je kunt hulpwerkwoorden (modals) correct gebruiken.
- Je kunt bijvoeglijk naamwoorden (adjectives) correct gebruiken
- Je kunt mensen en dingen met elkaar vergelijken.
- Je kunt de present perfect correct gebruiken.
- Je kunt informatie vragen in of over een winkel.
- Je kunt instructies geven over online shoppen.


Slide 3 - Slide

Lesson 1

Slide 4 - Slide

Toets Blok 2
21 januari 2022

Boek A Chapter 2/3
-hulpwerkwoorden p.112/121
-vergelijkingen p.129
-adjectives p.145/169
-present perfect p.160/169

Boek B Chapter 4
-Stones Chapter 4 p. 50

Slide 5 - Slide

Hulpwerkwoorden (2I p. 112 A)

Slide 6 - Slide

2I-Hulpwerkwoorden
You should exercise to get more energy.
You have to take a break and listen to the doctor.

should / have to => modal verbs = hulpwerkwoorden.
-veranderen niet van vorm (m.u.v. have to > has to)
- na modal verbs komt het hele werkwoord


Slide 7 - Slide

2I-Grammar: Modal Verbs
  • have to / has to:
- verplichting: een actie moet gedaan worden =>  You have to take your medication.
                                                                                                         Do I have to take my medication?

  • should:
-advies: het is verstandig om iets te doen, maar niet verplicht. => You should eat something.
                                                                                                                                          Should I eat something?

Slide 8 - Slide

2I-Grammar: Modal Verbs
  • should (not)+ hele werkwoord: iets afraden
You shouldn't eat too many crisps.

  • don't have to / doesn't have to => niet hoeven/geen verplichting.  
She doesn't have to wear a school uniform.
You don't have to go to the supermarket.

Slide 9 - Slide

Hulpwerkwoorden
Wat:
Exercise 1: vind de fout in de zinnen. Schrijf daarna de correcte zin op.
Exercise 2: zet de woorden in de juiste volgorde om zinnen te maken.

Klaar: Neem stone 10 en 11 door op p. 22 en 24.

Uitkomst: we gaan de antwoorden over 15 minuten nakijken.
timer
15:00

Slide 10 - Slide

4D: Speaking & Stones p. 22
Stone 10: Asking for information in or about a shop.
Stone 11: Shopping en ordering online

Slide 11 - Slide

4D: Speaking & Stones p. 22-25
Wat:
Exercise 24: lees de zinnen van Stone 10 nogmaals door.
Exercise 25 bespreek in tweetallen welke zinnen uit Stone 10 bij de afbeeldingen passen.
Exercise 26b: welk woord past niet in het rijtje?
Exercise 27: lees de zinnen van Stone 11 nogmaals door en zet de zinnen bij b in de juiste volgorde.
Exercise 29: lees de strategie (opvulwoorden) goed door. Voer vervolgens de korte gesprekjes in tweetallen.
Hoe: in tweetallen, fluisterend overleg en oefenen
Uitkomst: Je moet Stone 10 en 11  (E-N) kennen op de toets volgende week.
Klaar: vertaal de zinnen uit Stone 10 en 11 die je nog niet goed kent.

Slide 12 - Slide

Homework
Finish: Exercise 24-25-26-27-29 on p. 22-25 Book B

Leer Stone 10 & 11 op p. 22 & 24 Book B
Leer grammatica hulpwerkwoorden op p. 112 Book A

Slide 13 - Slide

Lesson 2

Slide 14 - Slide

Previous Lesson
4D: Stone 10 & 11
         Herhaling Hulpwerkwoorden

Today:  4H: Stone 12
                Herhaling Adjectives
                

Slide 15 - Slide

Adjectives (3E p.145 A)

Slide 16 - Slide

Grammar: Word Order
Wie doet wat waar wanneer ?    
Who - Does- What - Where - When 


He watched a film on television last weekend.

Adjectives zeggen meer over "wat" (zelfstandig naamwoord) en soms over "wie" (onderwerp)

He watched a terrible film on television last weekend.
The lion looked hungry.  


Slide 17 - Slide

Word Order & Adjectives
Wat:
Exercise 1: zet de zinsdelen in de juiste volgorde en omcirkel de adjective in elke zin.
Exercise 2: onderstreep/omcirkel de adjectives in elke zin.
Hoe: zelfstandig, fluisterend overleg met buurman/buurvrouw.
Uitkomst: we gaan de antwoorden over 15 minuten bespreken.
Klaar: exercise 24-29 p. 22-25
timer
15:00

Slide 18 - Slide

4D: Speaking & Stones p. 22-25
Wat:
Exercise 24: lees de zinnen van Stone 10 nogmaals door.
Exercise 25 bespreek in tweetallen welke zinnen uit Stone 10 bij de afbeeldingen passen.
Exercise 26b: welk woord past niet in het rijtje?
Exercise 27: lees de zinnen van Stone 11 nogmaals door en zet de zinnen bij b in de juiste volgorde.
Exercise 29: lees de strategie (opvulwoorden) goed door. Voer vervolgens de korte gesprekjes in tweetallen.
Hoe: in tweetallen, fluisterend overleg en oefenen
Uitkomst: Je moet Stone 10 en 11  (E-N) kennen op de toets volgende week.
Klaar: vertaal de zinnen uit Stone 10 en 11 die je nog niet goed kent.

Slide 19 - Slide

4H: Speaking & Stones p. 38 B
Stone 12: Talking about public transport

Slide 20 - Slide

4H: Speaking & Stones p. 38-40
Wat:
Exercise 48: bekijk Stone 12.  Luister naar Surprise party. Welke zinnen uit Stone 12 hoor je?
Exercise 50c:  vul de ontbrekende Theme words in. 
Exercise 51: bekijk de afbeeldingen en beantwoord de vragen in het Engels.
Exercise 52: beantwoord de vragen in het Engels. Bedenk je eigen antwoorden en gebruik Stone 12.. Voer daarna het gesprek in tweetallen. 
Hoe: in tweetallen, fluisterend overleg en oefenen
Uitkomst: Je moet Stone 12  (E-N) kennen op de toets volgende week.
Klaar: vertaal de zinnen uit Stone 12 die je nog niet goed kent.

Slide 21 - Slide

Homework
Finish: Exercise 48-50-51-52 on p. 38-40 Book B


Leer Stone 10- 11 - 12 op p. 22 ,24 & 38 Book B
Leer grammatica: hulpwerkwoorden op p. 113 Book A
                                      Adjectives op p. 145 Book A

Slide 22 - Slide

Lesson 3

Slide 23 - Slide

Vergelijkingen ( 3 Getting Started- A)
Dingen en objecten met elkaar vergelijken

The man is taller than the boy.                               (tall)
The man is heavier than the boy.                          (heavy)
The man is bigger than the boy.                             (big)
The man is wiser than the boy.                                (wise)
The man is more intelligent than the boy.           (intelligent)

Slide 24 - Slide

Vergelijkingen
1) I hope your team’s _______________________ (lucky) today than last week.
2) The woman is _________________________ (small) the man.
3) The T-shirt is __________________________ (cheap) the sweater.
4) My marks are _________________________( good) your marks.
5) Your painting is ______________________ (realistic) mine.

Slide 25 - Slide

Previous Lesson
4D: Stone 10 & 11
        Herhaling Adjectives

Today:  Present Perfect 
               4H: Stone 12 



Slide 26 - Slide

Present Perfect
Vorm:
have/has + voltooid deelwoord

voltooid deelwoord
regelmatige werkwoorden: ww+ -ed  => visited
onregelmatige werkwoorden: eigen vorm (3e kolom) => p.215

Slide 27 - Slide

Present Perfect ( Voltooid tegenwoordige tijd)
Gebruik:
-om te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog steeds aan de gang is
-om te praten over ervaringen tot nu toe
-om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd waar je nu het resultaat van merkt

She has lived in London since 2016.  
I have visited Italy many times.   
My TV has broken down, so I can't watch the show tonight.  

Slide 28 - Slide

Present Perfect
have/has + werkwoord-ed
Onregelmatig werkwoord? > derde kolom

Gebruik de present perfect in zin 1-20. 

(I/ study/ French) => I have studied French.
(She/eat/ octopus) = > She has eaten octopus.

timer
15:00

Slide 29 - Slide

3I: Grammar
Wat:
Exercise 57: onderstreep/markeer de signaalwoorden en de present perfect.
Exercise 58a: kies has of have in elke zin.
Exercise 58b: maak zinnen met de pressent perfect. Gebruik de woorden tussen haakjes in de juiste vorm. Bijv. They have never seen that show.
Exercise 60: Omcirkel het correcte antwoord. (Past Simple of Present Perfect)
Exercise 61: lees de strategie en zoek op hoeveel betekenissen de woorden hebben.
Hoe: zelfstandig, fluisterend overleg met je buurman/buurvrouw.
Uitkomst: We gaan de antwoorden de volgende les nakijken.

Slide 30 - Slide

4H: Speaking & Stones p. 38-40
Wat:
Exercise 48: bekijk Stone 12.  Luister naar Surprise party. Welke zinnen uit Stone 12 hoor je?
Exercise 50c:  vul de ontbrekende Theme words in. 
Exercise 51: bekijk de afbeeldingen en beantwoord de vragen in het Engels.
Exercise 52: beantwoord de vragen in het Engels. Bedenk je eigen antwoorden en gebruik Stone 12.. Voer daarna het gesprek in tweetallen. 
Hoe: in tweetallen, fluisterend overleg en oefenen
Uitkomst: Je moet Stone 12  (E-N) kennen op de toets volgende week.
Klaar: vertaal de zinnen uit Stone 12 die je nog niet goed kent.

Slide 31 - Slide

Homework

Leer Stone 10- 11 - 12 op p. 22 ,24 & 38 Book B
Leer grammatica: hulpwerkwoorden op p. 112 Book A
                                      adjectives op p. 145 Book A
                                      vergelijkingen op p. 129 Book A
                                      present perfect op p. 161 Book A

Slide 32 - Slide