V4 naamvallen+voorzetsels

Duits
Naamvallen & voorzetsels
1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Duits
Naamvallen & voorzetsels

Slide 1 - Slide

Naast de naamvallen heb je ook nog voorzetsels
Het bepalen van naamvallen doe je door het ontleden van de zin:

- 1e naamval = Onderwerp (wie/wat + gezegde)

- 2e naamval = Bezit ('van' voor het zinsdeel kunnen zetten)

- 3e naamval = Meewerkend Voorwerp (voor het zinsdeel 'aan' of
                            'voor' kunnen zetten)

- 4e  naamval = Lijdend Voorwerp (wie/wat + gezegde +
                            Onderwerp)
                        
   









Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Hebben dezelfde uitgang als de 'Ein-Gruppe'

Slide 4 - Slide

D.. Onkel (m) hat ein..
Fahrrad (o) bekommen
A
den, eines
B
den, ein
C
der, einem
D
der, ein

Slide 5 - Quiz

D.. Sohn (m) hat ein..
schönes Auto (o)
A
der, einen
B
der, ein
C
den, ein
D
den, einen

Slide 6 - Quiz

D.. Pferd (o) d.. Reiter..
(m) ist weiß
A
des, des Reiter
B
das, des Reiter
C
das, des Reiters
D
des, das Reiters

Slide 7 - Quiz

D.. Lehrerin (v) gibt
d.. Schüler..(mv) ein..
Prüfung (v)
A
die, des Schülers, eine
B
die, den Schüler, einer
C
die, den Schülern, eine
D
die, des Schüler, einer

Slide 8 - Quiz

Je kunt naamvallen ook bepalen door te kijken of er een vorzetsel in de zin zit



- Je kunt naamvallen ook bepalen door te kijken of er 
  voorzetsels in de zin staan.

- Voorzetsels hebben namelijk een voorrangsregel; zie je die in een zinsdeel, dan hoef je niet meer te ontleden.


Vaste voorzetsels + keuzevoorzetsels
2e, 3e en 4e naamval

Slide 9 - Slide

Vaste voorzetsels

Slide 10 - Slide

Vaste voorzetsels 2e naamval:
- innerhalb = binnen
- außerhalb = buiten
- statt = in plaats van
- trotz = ondanks
- während = tijdens
- wegen = wegens

Bijvoorbeeld:
Sie erhalten Ihre Bestellung innerhalb einer Woche(v).

Slide 11 - Slide

Vaste voorzetsels 3e naamval
- aus = uit
- außer = behalve
- bei = bij
- entgegen = tegemoet
- gegenüber = tegenover
- mit = met
- nach= na, naar
- seit = sinds
- von = van        Bijv.: Nach dem Unterricht (m) gehen wir.
- zu = naar

Slide 12 - Slide

Welke voorzetsels horen bij de 3e naamval?
3e naamval
Andere naamval
aus
bei
mit
nach
seit
von
zu
an
für
in
unter
ohne

Slide 13 - Drag question

Vaste voorzetsels 4e naamval:
- bis = tot
- durch = door
- für = voor
- gegen = tegen
- ohne = zonder
- um = om
- entlang = langs

Bijvoorbeeld: Das ist für deinen Bruder (m)

Slide 14 - Slide

Welke voorzetsels horen bij de 4e naamval?
4e naamval
Andere naamval
durch
für
ohne
um
bis
gegen
entlang
bei
auf
mit
hinter
in
über

Slide 15 - Drag question

Wohnst du noch immer
bei dein.. Mutter?
A
deine
B
dein
C
deines
D
deiner

Slide 16 - Quiz

Ich habe eine Frage wegen
ein.. Rechnung (v)
A
einer
B
einem
C
einen
D
eine

Slide 17 - Quiz

Frau Schnapp fährt gegen
ein.. Baum (m)
A
einen
B
eines
C
einem
D
ein

Slide 18 - Quiz

Keuzevoorzetsels 3e & 4e naamval

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Ich schwimme
gern in d.. Meer (o)
A
das
B
den
C
der
D
dem

Slide 21 - Quiz

Ich lege mein Buch
auf d.. Tisch (m)
A
die
B
den
C
der
D
dem

Slide 22 - Quiz

Bist du noch immer
böse auf dein..
Eltern?
A
deine
B
deiner
C
deinen
D
deinem

Slide 23 - Quiz




Einde toelichting 
Naamvallen & voorzetsels

Slide 24 - Slide