tekst 6 Argo tweede helft

Argo les 6
regel 1 t/m 11
1 / 54
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Argo les 6
regel 1 t/m 11

Slide 1 - Slide

1 Ἰδού, σύνεισιν οἱ θεοί· 
ὁ δὲ Ζεὺς τὸν θρόνον ἔχει,

ἡγεμὼν γάρ ἐστι τῶν θεῶν. Ὄπισθεν δὲ τοῦ Διός ἐστιν 
ὁ θρόνος τῆς τοῦ ἡγεμόνος γυναικός.  

nom
gen
dat
acc

Slide 2 - Slide

1 Ἰδού, σύνεισιν οἱ θεοί· 
ὁ δὲ Ζεὺς τὸν θρόνον ἔχει,

ἡγεμὼν γάρ ἐστι τῶν θεῶν. Ὄπισθεν δὲ τοῦ Διός ἐστιν 
ὁ θρόνος τῆς τοῦ ἡγεμόνος γυναικός.  

nom: ond / ND
gen
dat
acc

Slide 3 - Slide

1 Ἰδού, σύνεισιν οἱ θεοί· 
ὁ δὲ Ζεὺς τὸν θρόνον ἔχει,

ἡγεμὼν γάρ ἐστι τῶν θεῶν. Ὄπισθεν δὲ τοῦ Διός ἐστιν 
ὁ θρόνος τῆς τοῦ ἡγεμόνος γυναικός.  

nom
gen BVB ('van') / aanvulling           VZ / aanvulling WW
dat
acc

Slide 4 - Slide

1 Ἰδού, σύνεισιν οἱ θεοί· 
ὁ δὲ Ζεὺς τὸν θρόνον ἔχει,

ἡγεμὼν γάρ ἐστι τῶν θεῶν. Ὄπισθεν δὲ τοῦ Διός ἐστιν 
ὁ θρόνος τῆς τοῦ ἡγεμόνος γυναικός.  

nom
gen 
dat MeewVw / (bij ww 'zijn')           possessivus / BWB /                   aanvulling VZ / - WW
acc

Slide 5 - Slide

1 Ἰδού, σύνεισιν οἱ θεοί· 
ὁ δὲ Ζεὺς τὸν θρόνον ἔχει,

ἡγεμὼν γάρ ἐστι τῶν θεῶν. Ὄπισθεν δὲ τοῦ Διός ἐστιν 
ὁ θρόνος τῆς τοῦ ἡγεμόνος γυναικός.  

nom
gen 
dat 
acc LV / aanvulling VZ / - WW

Slide 6 - Slide

1 Ἰδού, σύνεισιν οἱ θεοί· 
ὁ δὲ Ζεὺς τὸν θρόνον ἔχει,

ἡγεμὼν γάρ ἐστι τῶν θεῶν. Ὄπισθεν δὲ τοῦ Διός ἐστιν 
ὁ θρόνος τῆς τοῦ ἡγεμόνος γυναικός.  

Kijk, de goden zijn bij elkaar; (en) Zeus heeft de troon,

want hij is de leider van de goden. Achter Zeus is de troon
van de vrouw van de leider. 

Slide 7 - Slide

Τὸ τῆς θεᾶς ὄνομα Ἥρα ἐστίν. Ἐναντίον δὲ 5 τοῦ Διὸς ὁ Ποσειδῶν τὴν τρίαιναν φέρει. Ἐγγὺς δὲ τοῦ Ποσειδῶνος Ἥφαιστος καὶ Ἀπόλλων
εἰσίν. 


nom

gen - BVB ('van') / aanvulling
dat
acc

Slide 8 - Slide

Τὸ τῆς θεᾶς ὄνομα Ἥρα ἐστίν. Ἐναντίον δὲ 5 τοῦ Διὸς ὁ Ποσειδῶν τὴν τρίαιναν φέρει. Ἐγγὺς δὲ τοῦ Ποσειδῶνος Ἥφαιστος καὶ Ἀπόλλων
εἰσίν. 


nom

gen - BVB ('van') / aanvulling
dat
acc

Slide 9 - Slide

Τὸ τῆς θεᾶς ὄνομα (O) / Ἥρα (ND) / ἐστίν (PV). 
Ἐναντίον δὲ 5 τοῦ Διὸς (BWB) /ὁ Ποσειδῶν (O) / τὴν τρίαιναν (LV) / φέρει (PV). 
Ἐγγὺς δὲ τοῦ Ποσειδῶνος (BWB) /  Ἥφαιστος καὶ Ἀπόλλων (O) / εἰσίν (PV).


De naam van de godin is Hera. 

Tegenover Zeus draagt Poseidon de / zijn drietand. 

Dichtbij Poseidon zijn Hefaistos en Apollo. 

Slide 10 - Slide

r.7-8: Ὁ μὲν Ἥφαιστος, ὁ τοῦ πυρὸς θεός,
ἀξίνην φέρει, ὁ δὲ Ἀπόλλων ὄργανον.
- wat is het LV bij de PV φερει?
A
ὁ τοῦ πυρὸς θεός
B
τοῦ πυρὸς
C
ἀξίνην
D
die is er niet

Slide 11 - Quiz

ὁ τοῦ πυρὸς θεός
- hoe vertaal je τοῦ πυρὸς?
A
met het vuur
B
voor het vuur
C
als het vuur
D
van het vuur

Slide 12 - Quiz

ὁ δὲ Ἀπόλλων ὄργανον (φερει)
Je herkent de naam in het Onderwerp, welk object zou deze dragen?
A
B
C
D

Slide 13 - Quiz

Ὁ γὰρ Ἀπόλλων οὐ μόνον τοῦ φωτὸς θεός ἐστιν, - welke functie heeft θεός?
A
gen. dus BVB
B
gen. aanvulling bij VZ
C
nom. dus Ond
D
nom. dus ND

Slide 14 - Quiz

Ὁ μὲν Ἥφαιστος, ὁ τοῦ πυρὸς θεός, ἀξίνην φέρει, ὁ δὲ Ἀπόλλων ὄργανον.

Ὁ γὰρ Ἀπόλλων οὐ μόνον τοῦ φωτὸς θεός ἐστιν, ἀλλὰ
10 καὶ τοὺς ἀνθρώπους τὰς μουσικὰς τέχνας διδάσκει.  


Hefaistos, de god van het vuur, draagt een bijl, en Apollo een muziekinstrument. 

Want Apollo is niet alleen god van het licht, maar ook leert hij de mensen de kunst van de muziek. 

Slide 15 - Slide

Argo les 6
regel 12 t/m 22

Slide 16 - Slide

12 Ἐν δὲ τῷ μέσῳ ἐστὶν Ἀθηνᾶ.
Over wie gaat deze alinea dus?

Slide 17 - Open question

Welke godin is ἡ Ἀθηνᾶ?
A
B
C
D

Slide 18 - Quiz

12 Ἐν δὲ τῷ μέσῳ ἐστὶν Ἀθηνᾶ.
In welke naamval staat τῷ μέσῳ?
A
nominativus
B
genitivus
C
dativus
D
accusativus

Slide 19 - Quiz

18-19 Τὴν γὰρ Διὸς κεφαλὴν ὁ Ἥφαιστος τῇ ἀξίνῃ ἀνασχίζει
Sleep de zinsdelen weer naar de juiste functie:
nominativus
accusativus
genitivus
werkwoord
ἀνασχίζει
ὁ Ἥφαιστος
Διὸς
Τὴν κεφαλὴν

Slide 20 - Drag question

15-16 καὶ τὸ πρᾶγμα μάλα θαυμάζουσιν·
vertaal nu dit zinsdeel.

Slide 21 - Open question

15 Εἰς δὲ τὴν Ἀθηνᾶν οἱ θεοὶ βλέπουσι
vertaal nu de zin.

Slide 22 - Open question

regel 12-13: Ἡ θεὰ ὅπλα φέρει,
Sleep de onderdelen naar de juiste plek:
werkwoord
lijdend vw
onderwerp
φέρει
ὅπλα
Ἡ θεὰ

Slide 23 - Drag question

Vertaal nu het zinsdeel:
Ἡ θεὰ ὅπλα φέρει,

Slide 24 - Open question

12-13 Ἡ θεὰ ὅπλα φέρει, τὸ δόρυ καὶ τὴν ἀσπίδα.
Welke twee wapens draagt de godin?
A
B
C
D

Slide 25 - Quiz

13-14 Ἀεὶ γὰρ διὰ τῆς μάχης τοὺς Ἕλληνας φυλάττει.
Sleep de onderdelen naar de juiste functie:
werkwoord
genivitus
accusativus
φυλάττει
τοὺς Ἕλληνας
τῆς μάχης

Slide 26 - Drag question

13-14 Ἀεὶ γὰρ διὰ τῆς μάχης τοὺς Ἕλληνας φυλάττει.

Waarom is τῆς μάχης hier genitivus?
A
als bijvoeglijke bepaling 'van'
B
na een voorzetsel + gen.
C
na een werkwoord + gen.
D
de andere naamvallen waren op

Slide 27 - Quiz

13-14 Ἀεὶ γὰρ διὰ τῆς μάχης τοὺς Ἕλληνας φυλάττει.

In φυλάττει zit het onderwerp van de zin. Wie is het onderwerp?
A
hij
B
zij ev.
C
het
D
zij mv.

Slide 28 - Quiz

13-14 Ἀεὶ γὰρ διὰ τῆς μάχης τοὺς Ἕλληνας φυλάττει.
Vertaal nu de zin.

Slide 29 - Open question

15 Εἰς δὲ τὴν Ἀθηνᾶν οἱ θεοὶ βλέπουσι
Sleep de onderdelen weer naar de juiste benaming
nominativus
accusativus
werkwoord
βλέπουσι
οἱ θεοὶ
 Εἰς τὴν Ἀθηνᾶν

Slide 30 - Drag question

οἱ θεοί betekent:
A
de god
B
de godin
C
de goden
D
de godinnen

Slide 31 - Quiz

15-16 καὶ τὸ πρᾶγμα μάλα θαυμάζουσιν·
Wie is het onderwerp bij θαυμάζουσιν?
A
hij
B
zij ev.
C
het
D
zij mv.

Slide 32 - Quiz


Achter θαυμάζουσι staat een hoge punt. Welk leesteken wordt hiermee aangeduid?

A
!
B
?
C
.
D
: of ;

Slide 33 - Quiz

16 τὴν τῆς θεᾶς γένεσιν
waarbij hoort τὴν?
A
τῆς
B
θεᾶς
C
γένεσιν
D
nergens bij

Slide 34 - Quiz

16 τὴν τῆς θεᾶς γένεσιν
Hier staat welke zaak de goden bewonderen. Vertaal dit zinsdeel.

Slide 35 - Open question

De geboorte van Athena was iets heel bijzonders.

In het volgende filmpje zie je hoe Athena geboren is.

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Video

16-17 οὐκ ἐκ τῆς μητρός,
In welke naamval staat τῆς μητρός?
A
nominativus
B
genitivus
C
dativus
D
accusativus

Slide 38 - Quiz

16-17 οὐκ ἐκ τῆς μητρός,
waarom staat τῆς μητρός in de genitivus?
A
als bijvoeglijke bepaling
B
na een voorzetsel + gen.
C
na een werkwoord + gen.

Slide 39 - Quiz

Vertaal: οὐκ ἐκ τῆς μητρός,

Slide 40 - Open question

17 ἀλλ᾽ ἐκ τῆς τοῦ πατρὸς κεφαλῆς.
waarbij hoort τῆς?
A
τοῦ
B
πατρὸς
C
κεφαλῆς
D
nergens bij

Slide 41 - Quiz

Vertaal 17: ἀλλ᾽ ἐκ τῆς τοῦ πατρὸς κεφαλῆς.

Slide 42 - Open question

ἐκ τῆς τοῦ πατρὸς κεφαλῆς
Wie was dus de vader?

Slide 43 - Open question

Vertaal: 18-19 Τὴν γὰρ Διὸς κεφαλὴν ὁ Ἥφαιστος τῇ ἀξίνῃ ἀνασχίζει

Slide 44 - Open question

Vertaal 19: καὶ ἰδού, ἡ Ἀθηνᾶ πάρεστιν·

Slide 45 - Open question

20 τὰς ἐσθῆτας καὶ τὰ ὅπλα ἤδη ἔχει.
Welke functie heeft τὰς ἐσθῆτας καὶ τὰ ὅπλα?
A
nominativus
B
genitivus
C
accusativus
D
werkwoord

Slide 46 - Quiz

20 τὰς ἐσθῆτας καὶ τὰ ὅπλα ἤδη ἔχει.
Wie is het onderwerp bij ἔχει?
A
hij
B
zij
C
het
D
zij (mv)

Slide 47 - Quiz

20 τὰς ἐσθῆτας καὶ τὰ ὅπλα ἤδη ἔχει.
Vertaal.

Slide 48 - Open question

20 Βλέπει μὲν εἰς τὸν πατέρα ἡ νεογνὴ θεά,
Sleep de zinsdelen naar de juiste functie.
nominativus
accusativus
werkwoord
ἡ νεογνὴ θεά
εἰς τὸν πατέρα
Βλέπει

Slide 49 - Drag question

20 Βλέπει μὲν εἰς τὸν πατέρα ἡ νεογνὴ θεά,
Vertaal.

Slide 50 - Open question

21-22 ὁ δὲ Ζεὺς εἰς τὴν θυγατέρα.
Wat moet je hier aanvullen?
A
nominativus
B
genitivus
C
accusativus
D
werkwoord

Slide 51 - Quiz

19-20 ὁ δὲ Ζεὺς εἰς τὴν θυγατέρα.
Je moet dus βλέπει aanvullen. Vertaal nu de zin.

Slide 52 - Open question

Tekst 6 is gebaseerd op de voorkant van de tempel van Athena in Athene.
Bekijk de volgende afbeelding en sleep de namen naar de juiste goden.

Slide 53 - Slide

1
2
3
4
5
Hephaistos
Apollo
Poseidon
Athena
Zeus

Slide 54 - Drag question