Herhaling en quiz

Kernconcepten Herhaling
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kernconcepten Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kernconcepten
- Identiteit: het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt en dat hij als kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon. Het is afgeleid van zijn perceptie over de groep(en) waar hij wel of juist ook niet deel van uitmaakt. 

Socialisatie: het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de groep(en) en de samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kernconcepten
- Cultuur: het geheel van voorstellingen, opvattingen, uitdrukkingsvormen, waarden en normen die mensen als lid van een groep of samenleving hebben verworven. 

- Acculturatie: het aanleren en verwerven van een andere cultuur of elementen daaruit, dan die waarin iemand is opgegroeid. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kernconcepten
Groepsvorming: Bindingen tussen meer dan twee mensen die tot stand komen, doordat ze elkaar beïnvloeden en gemeenschappelijke waarden en normen ontwikkelen.

Sociale cohesie: het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn, en de mate waarin anderen daar ook een beroep op kunnen doen


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Kernconcepten
Sociale institutie: complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kernconcepten
- Sociale ongelijkheid: een situatie waarin verschillen tussen mensen, in al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en die leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling

- Macht: het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te vergroten.


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Kernconcepten
- Gezag: macht die als legitiem wordt beschouwd. 

- Samenwerking: het proces waarin individuen, groepen en/of staten relaties vormen om hun handelen op elkaar af te stemmen voor een gemeenschappelijk doel

- Conflict:  een situatie waarin individuen, groepen en/of staten elkaar tegenwerken om de eigen doelen te bereiken.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Kernconcepten
- Staatsvorming is de institutionalisering van politieke macht tot een staat.

- Rationalisering: proces van ordenen en systematiseren van de werkelijkheid met de bedoeling haar voorspelbaar en beheersbaar te maken en van het doelgericht inzetten van middelen om zo efficiënt en effectief mogelijke resultaten te behalen.

- Politieke socialisatie:  is het proces van overdracht en verwerving van de politieke cultuur van de groep(en) en samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kernconcepten
- Ideologie: een samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden, meestal uitmondend in ideeën over de meest wenselijke maatschappelijke en politieke verhoudingen.

- Politieke institutie: complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren rond politieke machtsuitoefening en politieke besluitvorming.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderzoeksvaardigheden Herhaling

H5

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderzoeksvaardigheden
- Kwalitatief vs kwantitatief onderzoek

- Betrouwbaarheid van bronnen: gedegenheid, kwaliteitscontrole, en bevestiging 

- Meetinstrumenten: enquete, interview, observatie, experiment

- Hypotheses die je kan aannemen of verwerpen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderzoeksvaardigheden
- Conceptueel model: onafhankelijke variabele en afhankelijke variabele

- Operationaliseren en indicatoren

- Betrouwbaarheid en validiteit van onderzoek

- Representativiteit: populatie en steekproef

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ben je er klaar voor?
😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Je doet onderzoek naar de invloed van supporters bij een sportwedstrijd. Je stelt de hypothese op: Het aantal supporters heeft invloed op de winkans van een club. Er blijkt dat clubs vaker winnen als ze thuis spelen. Wat kan je doen met de hypothese?
A
Aannemen
B
Verwerpen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de denker naar de juiste opvatting
Marx' benadering van conflict
Conflict wordt veroorzaakt door materiële verschillen tussen de bezittende en de bezitlose klasse
Door sociale en culturele verschillen ontstaat conflict
Huntington's benadering van conflict

Slide 15 - Sleepvraag

Pagina 48
Photo credits S. Huntington:
Copyright World Economic Forum (www.weforum.org), swiss-image.ch/Photo by Photo by Peter Lauth - Samuel P. Huntington - World Economic Forum Annual Meeting Davos 2004


Op basis waarvan heeft de paus zijn geestelijke gezag ontleend?
Gezag kan zijn op basis van functie, kwaliteiten en prestatie. Op basis waarvan heeft de paus zijn geestelijke gezag ontleend?
A
Kwaliteiten
B
Functie
C
Prestatie

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

KERNCONCEPT Politieke socialisatie 
Het proces van                       en verwerving van de        
                     van de groep(en) en de samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit   
                      , opleiding en andere vormen van omgang met anderen.
overdracht
politieke cultuur
opvoeding
aanleren

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies




Welk begrip past het beste bij de inburgeringscursus?
Welk concept past het beste bij de inburgeringscursus?
A
Enculturatie
B
Acculturatie
C
Tegencultuur
D
Socialisatie

Slide 18 - Quizvraag

Het gaat hier om een specifieke vorm van socialisatie, namelijk acculturatie. Mensen die een inburgeringscursus doen zijn zijn bezig met het aanleren en het verwerven van een nieuwe cultuur.
Affectieve binding
Cognitieve binding
Economische binding
Politieke binding

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk nauwkeurig conceptueel model kun je afleiden uit het filmpje?
'Hoe hoger het opleidingsniveau, hoe groter de kans op een hoger inkomen' 
Wat is de onafhankelijke (O) en wat is de afhankelijke (A) variabele in dit geval?
A
O: inkomen A: opleidingsniveau
B
O: opleidingsniveau A: inkomen

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Hoe denkt het confessionalisme over economie?
Hoe denkt het confessionalisme over economie?
A
Confessionelen zijn voorstander van economische vrijheid en eigen verantwoordelijkheid.
B
Confessionelen willen een belangrijke rol voor de overheid in de economie om te zorgen voor meer gelijkheid
C
Voor confessionelen is dit een dilemma; enerzijds naastenliefde belangrijk, anderzijds zijn ze voorstander van eigen verantwoordelijkheid

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies




Hoe noemen we de indeling van sociale lagen, waartussen ongelijkheid bestaat?
Hoe noemen we de indeling van sociale lagen, waartussen ongelijkheid bestaat? 
A
Maatschappelijke ladder
B
Klassensamenleving
C
Gesloten samenleving
D
Sociale stratificatie

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welke machtsbron heeft Jaap van Dissel?

Welke machtsbron heeft Jaap van Dissel?
A
affectieve machtsbron
B
cognitieve machtsbron
C
economische machtsbron
D
politieke machtsbron

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Wat voor organisatie is de EU?
Wat voor een organisatie is de EU?
A
bilateraal supranationaal
B
multilateraal non-gouvernementeel
C
multilateraal supranationaal
D
bilateraal nationaal

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij dit paradigma maak je altijd een kosten- en batenanalyse vanuit eigen belang
A
functionalisme
B
conflict
C
sociaal-constructivisme
D
rationele actor

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

KERNCONCEPT Macht 
Het                     om                       in te zetten om bepaalde           
                      te bereiken en de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te vergroten.
doelstellingen
middelen
hulpbronnen
vermogen

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies




Wat hoort er NIET bij het liberalisme?
Wat hoort er NIET bij het liberalisme?
A
Liberalen zijn voorstander van economische vrijheid en eigen verantwoordelijkheid.
B
Liberalen willen een belangrijke rol voor de overheid in de economie om te zorgen voor meer gelijkheid.
C
Individuele vrijheid is belangrijk, mensen mogen dus zelf weten welke cultuur zij naleven.

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke functie van socialisatie past het terug naar Nederland halen van de Formule 1?
A
continuering van cultuur en samenleving
B
identificatie met eigen groep en cultuur
C
identiteitsontwikkeling van het individu
D
reguleren van gedrag van mensen

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk paradigma?
Een goed verzorgd iemand wordt eerder aangenomen, terwijl het niks zegt over haar/zijn kwaliteiten.
A
Functionalisme
B
Conflict
C
Sociaalconstructivisme
D
Rationele actor

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Het aantal Kamerleden zegt nog niks over de kwaliteit van de vertegenwoordiging. Welk begrip beoordeelt de kwaliteit van vertegenwoordiging?
Het aantal Kamerleden zegt nog niks over de kwaliteit van de vertegenwoordiging. Welk begrip beoordeelt de kwaliteit van vertegenwoordiging?
A
Representatie
B
Representativiteit

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Wat is géén collectief goed?

Wat is géén collectief goed?

A
B
C
D

Slide 31 - Quizvraag

Het goede antwoord is A, omdat niet alle media door de overheid gefinancierd wordt. Wel zijn er natuurlijk zaken als de NPO die worden gefinancierd door middel van belastinggeld. 
Kerst, het huwelijk, ramadan, lichtjesfeest, koningsdag
A
Sociale institutie
B
Politieke institutie
C
Cultuur
D
Ideologie

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Proces waarbij waarden en regels vastgelegd worden in standaard gedragspatronen....
A
Institutionalisering
B
Globalisering
C
Staatsvorming
D
Rationalisering

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN element van sociale cohesie?
A
Wederzijdse afhankelijkheid
B
Verantwoordelijkheid voor anderen nemen
C
Groepsgevoel
D
Aantal bindingen

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de afbeeldingen naar het juiste meetinstrument.
Enquête
Interview
Observatie
Experiment

Slide 35 - Sleepvraag

Deze opdracht is een aanleiding om de verschillende meetinstrumenten te bespreken. 
KERNCONCEPT Cultuur 
Het geheel van                       ,                        ,                           , waarden en normen die mensen als lid van een groep of samenleving hebben verworven. 
voorstellingen
oordelen
opvattingen
vermogen
uitdrukkingsvormen
uitdrukkingen

Slide 36 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een sociale institutie heeft verschillende kenmerken. Als je ouders je erop aanspreken dat het respectloos is om op 4 mei om 20.00 niet 2 minuten stil te zijn, bij welk kenmerk past dat?
A
Dwingend
B
Moreel gezag
C
Lange traditie
D
Buiten individu

Slide 37 - Quizvraag

Dit voorbeeld kan dienen om alle kenmerken langs te gaan, want de 4 mei herdenking past binnen elk kenmerk
De groep links is ....
De groep rechts is ....
de populatie
de steekproef

Slide 38 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies




Welk soort identiteit herken je in de afbeelding?

Welk soort identiteit herken je in de afbeelding?
A
Persoonlijke identiteit
B
Sociale identiteit
C
Collectieve identiteit

Slide 39 - Quizvraag

Hier kan eventueel het verschil tussen collectieve identiteit en externe collectieve identiteit uitgelegd worden (pagina 15 in het boek)
Wanneer de persoonskenmerken van de steekproef overeenkomen met de persoonsmerken van de populatie, dan spreek je van ...

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

1968
1959
2006
2020
Sleep de foto's (je kunt inzoomen) naar de 
juiste hokjes onder de betreffende jaartallen

Slide 41 - Sleepvraag

Zwarte Piet is dus al heel lang een issue. 
Combineer de politieke partij met de juiste ideologie.
Confessionalisme
Liberalisme
Socialisme/sociaaldemocratie

Slide 42 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de term naar de juiste definitie.
Het beeld dat iemand van zichzelf heeft.
Het deel dat past bij de groepen waar iemand deel van uitmaakt.
Het beeld dat de samenleving heeft van een groep en het beeld dat ze blijvend kenmerkend voor die groep vindt.
Persoonlijke identiteit
Sociale identiteit
Collectieve identiteit

Slide 43 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

functionalisme-paradigma
Conflict en actoren
Consensus en actoren
Conflict en structuur
Structuur en consensus
sociaalconstructivisme-paradigma
conflict-paradigma
rationele actor-paradigma

Slide 44 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Passen de uitspraken bij soberheid of hedonisme?
Soberheid
Hedonisme
Pluk de dag!
We leven om te werken
We werken om te leven
Doe maar normaal dan doe je al gek genoeg!

Slide 45 - Sleepvraag

Pagina 45
Barriere 1: (h)erkennen van problemen

Barriere 2: afwegen
Barriere 3: besluitvorming
Barriere 4: besluiten uitvoeren
het kabinet gaat kijken of er meer geld naar scholen toe kan voor begeleiding van de scholieren
Minister Wiersma  maakt geld vrij op zijn begroting  voor extra psychische ondersteuning
Verschillende scholen hebben een schoolpsychoog aangenomen
psychogen maken zich grote zorgen over de mentale gezondheid van middelbare scholieren.

Slide 46 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen interne en externe soevereinititeit?
de burgers erkennen dat er een staat is.
het gezag van de staat wordt ook herkend door andere staten.
interne soevereiniteit
externe soevereiniteit

Slide 47 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn drie soorten variabelen: onafhankelijke, afhankelijke en interveniërende variabelen. 
De                                              variabele is de oorzaak
van de                                          variabele.  

Variabelen zijn meestal niet direct waarneembaar. Dit betekent dat wetenschappers variabelen moeten 
om ze                                          te maken.

Onderzoeksvaardigheden
onafhankelijke
afhankelijke
operationaliseren
meetbaar

Slide 48 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

KERNCONCEPT Politieke institutie 
Complex van min of meer geformaliseerde                  die het                       van mensen en hun onderlinge reguleren rond politieke machtsuitoefening en politieke
gedrag
relaties
regels
besluitvorming
processen

Slide 49 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welke machtsbron heeft Jaap van Dissel?

Welke machtsbron heeft Volodymyr Zelensky?
A
Affectieve machtsbron
B
Cognitieve machtsbron
C
Economische machtsbron
D
Politieke machtsbron

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Conflict
model
Harmonie
model
Overleg
Demonstraties
Poldermodel
Consensus
Strijd
Stakingen

Slide 51 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN voorwaarde van effectieve samenwerking?
A
compromisbereidheid
B
doelgerichtheid
C
onderling vertrouwen
D
wederzijdse acceptatie

Slide 52 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies