afweer

afweer
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

afweer

Slide 1 - Tekstslide

lichaamsvreemde stoffen
Deze stoffen komen je lichaam binnen via de huid, slijmvliezen, je mond, of bij transplantaties of bloedtransfusies
Een infectie ontstaat als de lichaamsvreemde stoffen (ziekteverwekkers) zich in je lichaam gaan vermenigvuldigen
Ziekteverwekkers zijn bijvoorbeeld: bacteriën, schimmels en virussen

Slide 2 - Tekstslide

Algemene afweer
Opperhuid en  slijmvliezen houden ziekteverwekkers zo veel mogelijk tegen.
Maagsap bevat zoutzuur dat de meeste ziekteverwekkers doodt 
Witte bloedcellen kunnen bacteriën door fagocytose onschadelijk maken
Koorts waardoor de ontwikkeling van ziekteverwekkers tegen wordt gegaan en afweerreacties versneld

Slide 3 - Tekstslide

specifieke afweer
Bepaalde witte bloedcellen (lymfecellen) reageren door de aanmaak van antistoffen tegen één bepaalde ziekteverwekker (antigeen).
Antistoffen hechten zich aan de antigenen en worden zo onschadelijk gemaakt.
Een antistof werkt dus specifiek tegen een bepaald antigeen dat het lichaam binnengedrongen is.

Slide 4 - Tekstslide

Type 2 
- Maken van antistoffen

1. Ziekteverwekker komt lichaam binnen
2. Witte bloedcel maakt antistoffen
3. Antistoffen binden zich aan de ziekteverwekker
4. Ziekteverwekker wordt onschadelijk gemaakt

Slide 5 - Tekstslide

Natuurlijke immuniteit
Het lichaam is in contact geweest met een bepaald antigeen is ziek geworden en heeft door de aanmaak van antistoffen het antigeen onschadelijk gemaakt.
Geheugencellen in de lymfeklier onthouden het "recept" voor deze antistof.
Bij opnieuw contact met dit antigeen wordt de antistof versneld en in grote hoeveelheden aangemaakt, waardoor je niet meer de ziekte krijgt

Slide 6 - Tekstslide

Natuurlijke immuniteit

Slide 7 - Tekstslide

kunstmatige immuniteit
Door vaccinatie kun je zonder de ziekte doorgemaakt te hebben immuun worden (het recept voor de antistoffen ligt klaar in de geheugencellen)
We onderscheiden actieve en passieve immunisatie

Slide 8 - Tekstslide

actieve vaccinatie
De persoon wordt hierbij ingeënt met een verzwakt virus (antigeen), de persoon wordt niet ziek, maar gaat wel het "recept" voor de aanmaak van de antistoffen aanmaken, zodat bij hernieuwd contact er meteen gereageerd kan worden

Slide 9 - Tekstslide

passieve immunisatie
Bij passieve immunisatie wordt na binnendringen van een antigeen een serum ingespoten dat antistoffen tegen het antigeen bevat. Dit an bijvoorbeeld na een beet van een gifslang of een hondsdol dier.
De geheugencellen slaan deze antistoffen niet op

Slide 10 - Tekstslide

Actieve immunisatie

Actieve immunisatie = verzwakte of dode ziekteverwekkers in je lichaam spuiten, zodat het lichaam zelf antistoffen gaat maken.

Het voordeel van actieve immunisatie in vergelijk met passieve immunisatie is dat bij actieve immunisatie geheugencellen ontstaan. 

Slide 11 - Tekstslide

Het Covid-19 vaccin zorgt voor immuniteit tegen corona. Wat voor soort immuniteit is dat?
A
Actieve immuniteit
B
Passieve immuniteit

Slide 12 - Quizvraag

Je hebt alleen maar een vorm van immuniteit en dat is actieve immuniteit
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Worden bij het tot stand komen van actieve immunisatie geheugencellen gevormd? En bij passieve immunisatie?
A
Geen van beide
B
Alleen bij actieve immunisatie
C
Alleen bij passieve immunisatie
D
Bij passieve en actieve immunisatie

Slide 14 - Quizvraag

25. Wat gebeurt er bij actieve immunisatie?
A
Hierbij krijgt het lichaam antistoffen ingespoten
B
Hierbij krijgt het lichaam verzwakte micro-organismen ingespoten
C
Hierbij moet de persoon besmet raken om de ziekte door te maken
D
Hierbij moet de persoon besmet raken om ziekte te voorkomen

Slide 15 - Quizvraag

Wat wordt er in het bloed gespoten bij een injectie voor actieve immunisatie?
A
antigenen
B
antistoffen

Slide 16 - Quizvraag

Immuniteit is:
A
Dat een organisme geen last heeft van een ziekteverwekker
B
Dat een organisme geheugencellen aanmaakt tegen een ziekteverwekker
C
Dat een ziekteverwekker een organisme niet in kan komen

Slide 17 - Quizvraag

In de lederhuid bevinden zich...
A
Haarzakjes, bloedvaten en zenuwen
B
Bloedvaten, zenuwen en talgklieren
C
Zweetklieren, talgklieren en zenuwen
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 18 - Quizvraag


Drie bloedvaten zijn de leverader, de lever slagader en de poortader.
In welk bloedvat stroomt zuurstofrijk bloed?
A
Alleen de leverslagader
B
In de leverader en in de poortader
C
In de leverslagader en in de poortader

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de functie van het niermerg?
A
aanmaak rode bloedcellen
B
aanmaak witte bloedcellen
C
aanmaak urine
D
vorming van gal

Slide 20 - Quizvraag

Wat is geen functie van de opperhuid?
A
Geeft bescherming tegen bacteriën/ virussen en Uv-straling
B
Geeft stevigheid
C
Opslag water
D
Pigmentcellen voor huidskleur

Slide 21 - Quizvraag

Wat gebeurt er in de lever?
De lever....
A
breekt eiwit, alcohol en rode bloedcelen af
B
Slaat glycogeen op
C
Maakt gal
D
A, B en C zijn juist

Slide 22 - Quizvraag

Wat behoord tot algemene afweer?
A
Huid en slijmvliezen
B
Huid, slijmvliezen en de maag
C
Huid, slijmvliezen, maag en witte bloedcellen
D
De algemene afweer gebruikt de antistoffen om ziekte verwekkers te binden

Slide 23 - Quizvraag

Van welk(e) type(n) bescherming is sprake bij bescherming door een injectie met serum?
A
Algemene afweer en passieve immunisatie
B
Algemene afweer, kunstmatige immuniteit en actieve immunisatie
C
Specifieke afweer, kunstmatige immuniteit en actieve immunisatie
D
Specifieke afweer, kunstmatige immuniteit en passieve immunisatie

Slide 24 - Quizvraag

Van welk(e) type(n) bescherming is sprake bij bescherming door maagzuur?
A
Algemene afweer
B
Specifieke afweer
C
Natuurlijke immuniteit
D
Actieve immunisatie

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de functie van de nierbekken?
A
Beschermt de nier
B
Hier vindt de resorptie plaats
C
Vangt de gevormde urine op

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het nierbekken?
A
Het is een trechtervormige buis
B
Is roodbruin en ligt onder de nierschors
C
Een holte waar urine in komt
D
trechtervormige buis gaat over in urineleider

Slide 27 - Quizvraag

Welke vorm van afweer zien we hier?
A
Algemene afweer
B
Specifieke afweer

Slide 28 - Quizvraag

De functie van de nieren is uitscheiding. Wat scheiden de nieren uit?
A
alleen overtollig water
B
overtollig water, glycogeen, afvalstoffen en zouten
C
schadelijke stoffen
D
overtollig water en zouten, afvalstoffen en schadelijke stoffen

Slide 29 - Quizvraag

Opperhuid
A
Hoornlaag en lederhuid
B
Hoornlaag en onderhuids bindweefsel
C
Hoornlaag en kiemlaag
D
Hoornlaag en talg

Slide 30 - Quizvraag

Wat ligt niet in de lederhuid?
A
Vet
B
Bloedvaten
C
Zintuigen
D
Zweetklieren

Slide 31 - Quizvraag

De buitenste laag van de nier wordt ...................................... van de nier genoemd
A
het niermerg
B
de nierschors
C
het nierkapsel
D
het niervlies

Slide 32 - Quizvraag