In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van import van goederen?
A
Een Nederlands bedrijf verkoopt bloemen aan Frankrijk
B
Een winkel koopt smartphones uit China
C
Een Nederlander huurt een appartement in Spanje
D
De overheid betaalt kinderbijslag
Slide 3 - Quizvraag
Slide 4 - Tekstslide
welk maatregel past hierbij? Er geldt een maximum op het aantal invoerproducten
A
Importheffing
B
Invoerverbod
C
Exportsubsidie
D
Contingentering
Slide 5 - Quizvraag
Leg uit waarom bedrijven voordeel hebben van vrijhandel binnen de EU.
Slide 6 - Open vraag
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Nederland heeft een open economie. Wat doet een daling van de waarde van de euro met de internationale concurrentiepositie van Nederland?
A
Deze verslechtert
B
Deze verbetert
C
Deze blijkt hetzelfde
Slide 9 - Quizvraag
Noem een voorbeeld van internationale arbeidsverdeling.
Slide 10 - Open vraag
Slide 11 - Tekstslide
Een Nederlands bedrijf wil producten inkopen in het Verenigd Koninkrijk.De prijs van één product in Engeland is £ 75. De wisselkoers is £ 1 = € 1,18. Bereken hoeveel euro het bedrijf moet betalen voor 250 producten.
Slide 12 - Open vraag
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Wat gebeurt er als de euro in waarde daalt ten opzichte van de dollar?
A
Prijzen in de eurozone dalen
B
Export naar de VS wordt duurder
C
Import uit de VS wordt duurder
D
Import uit de VS wordt goedkoper
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
Wat zijn twee voordelen van de interne markt binnen de EU voor Nederlandse bedrijven?
Slide 17 - Open vraag
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Kroatië is sinds een aantal jaar lid van de Europese Unie. Kroatië heeft een BPP van € 82,7 miljard. Ze hebben 3,9 miljoen inwoners. Bereken het BBP per hoofd van de bevolking.
Slide 20 - Open vraag
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Welke hulp past het best bij een langdurig project voor onderwijs?
A
Structurele hulp
B
Noodhulp
C
Medische hulp
D
Handelsverdrag
Slide 23 - Quizvraag
Paar vragen hoofdstuk 7
Slide 24 - Tekstslide
Is de volgende stelling juist of onjuist? De AOW is een werknemersverzekering.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 25 - Quizvraag
Wat is een mogelijke reden dat de staatsschuld toeneemt?
A
Omdat de overheid meer belasting ontvangt
B
Omdat de overheid meer uitgeeft dan ze binnenkrijgt
C
Omdat burgers minder geld lenen
D
Omdat er een begrotingsoverschot is
Slide 26 - Quizvraag
Leg uit wat het verschil is tussen een profijtbeginsel en een draagkrachtbeginsel
Slide 27 - Open vraag
Dijken bouwen Dit is een taak van:
A
Gemeente
B
Provincie
C
Rijksoverheid
D
Waterschap
Slide 28 - Quizvraag
Welke belasting past hierbij? Je betaalt extra voor alcohol