Herhalingsles H7

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van import van goederen?
A
Een Nederlands bedrijf verkoopt bloemen aan Frankrijk
B
Een winkel koopt smartphones uit China
C
Een Nederlander huurt een appartement in Spanje
D
De overheid betaalt kinderbijslag

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een logische reden dat Nederland machines uit het buitenland haalt.
A
Buitenlandse machines zijn vaak goedkoper
B
Machines uit Nederland zijn verboden
C
Nederland verkoopt alleen voedsel
D
Buitenlandse machines zijn altijd van slechtere kwaliteit

Slide 4 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van moderne technologie die internationale handel makkelijker maakt.

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

welk maatregel past hierbij?
Je betaalt geld bij de douane als je producten invoert

A
Invoerrechten
B
Invoerverbod
C
Exportsubsidie
D
Contingentering

Slide 7 - Quizvraag

Waarom gebruiken sommige landen invoerrechten?
A
Om buitenlandse producten goedkoper te maken
B
Om de binnenlandse markt te beschermen
C
Om toerisme te stimuleren
D
Om import te verbieden

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een gevolg van invoerrechten?

A
Export naar het buitenland wordt goedkoper
B
Export naar het buitenland wordt duurder
C
Producten worden goedkoper → import neemt toe
D
Producten uit het buitenland worden duurder → minder import

Slide 9 - Quizvraag

Leg uit waarom bedrijven voordeel hebben van vrijhandel binnen de EU.

Slide 10 - Open vraag

Waarom kan een Amerikaans bedrijf het moeilijker hebben door vrijhandel in de EU?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Wat hoort bij een gesloten economie?
A
Veel handel met het buitenland
B
Weinig handel met het buitenland
C
Veel toerisme vanuit het buitenland
D
Internationale munt vanuit het buitenland

Slide 13 - Quizvraag

Nederland heeft een open economie. Wat doet een daling van de waarde van de euro met de internationale concurrentiepositie van Nederland?
A
Deze verslechtert
B
Deze verbetert
C
Deze blijkt hetzelfde

Slide 14 - Quizvraag

Noem een voorbeeld van internationale arbeidsverdeling.

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

Is de onderstaande stelling juist of onjuist?
Wisselkoersverschillen bestaan niet tussen Nederland en Duitsland
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Een Nederlands bedrijf wil producten inkopen in het Verenigd Koninkrijk.De prijs van één product in Engeland is £ 75. De wisselkoers is £ 1 = € 1,18. Bereken hoeveel euro het bedrijf moet betalen voor 250 producten.

Slide 18 - Open vraag

Wat gebeurt er als de euro in waarde daalt ten opzichte van de dollar?
A
Prijzen in de eurozone dalen
B
Export naar de VS wordt duurder
C
Import uit de VS wordt duurder
D
Import uit de VS wordt goedkoper

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Is de onderstaande stelling juist of onjuist?
De euro maakt handel binnen de eurozone makkelijker
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn twee voordelen van de interne markt binnen de EU voor Nederlandse bedrijven?

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

Noem twee kenmerken van ontwikkelingslanden naast slecht onderwijs.

Slide 25 - Open vraag

Kroatië is sinds een aantal jaar lid van de Europese Unie. Kroatië heeft een BPP van € 82,7 miljard. Ze hebben 3,9 miljoen inwoners. Bereken het BBP per hoofd van de bevolking.

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Welke hulp past het best bij een langdurig project voor onderwijs?
A
Structurele hulp
B
Noodhulp
C
Medische hulp
D
Handelsverdrag

Slide 29 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van eerlijke handel dat je vaak op verpakkingen ziet staan?

Slide 30 - Open vraag