In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van import van goederen?
A
Een Nederlands bedrijf verkoopt bloemen aan Frankrijk
B
Een winkel koopt smartphones uit China
C
Een Nederlander huurt een appartement in Spanje
D
De overheid betaalt kinderbijslag
Slide 3 - Quizvraag
Wat is een logische reden dat Nederland machines uit het buitenland haalt.
A
Buitenlandse machines zijn vaak goedkoper
B
Machines uit Nederland zijn verboden
C
Nederland verkoopt alleen voedsel
D
Buitenlandse machines zijn altijd van slechtere kwaliteit
Slide 4 - Quizvraag
Geef een voorbeeld van moderne technologie die internationale handel makkelijker maakt.
Slide 5 - Open vraag
Slide 6 - Tekstslide
welk maatregel past hierbij? Er is een maximale hoeveelheid voor het invoeren van het product.
A
Invoerrechten
B
Invoerverbod
C
Exportsubsidie
D
Contingentering
Slide 7 - Quizvraag
Waarom gebruiken sommige landen invoerrechten?
A
Om buitenlandse producten goedkoper te maken
B
Om de binnenlandse markt te beschermen
C
Om toerisme te stimuleren
D
Om import te verbieden
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een gevolg van invoerrechten?
A
Export naar het buitenland wordt goedkoper
B
Export naar het buitenland wordt duurder
C
Producten worden goedkoper → import neemt toe
D
Producten uit het buitenland worden duurder → minder import
Slide 9 - Quizvraag
Leg uit waarom bedrijven voordeel hebben van vrijhandel binnen de EU.
Slide 10 - Open vraag
Waarom kan een Amerikaans bedrijf het moeilijker hebben door vrijhandel in de EU?
Slide 11 - Open vraag
De invoerrechten op horloges zijn 4,5%. Je koopt het horloge hiernaast voor 20 euro. Hoe hoog is het bedrag dat je betaalt aan invoerrechten?
A
0,84 euro
B
4,50 euro
C
0,90 euro
D
0,93 euro
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
Noem een voorbeeld van internationale arbeidsverdeling.
Slide 14 - Open vraag
Noem een manier waarop het bedrijf de arbeidsproductiviteit van kan vergoten?
Slide 15 - Open vraag
per maand worden er door de werknemers 80.000 producten gemaakt. Er zijn 20 werknemers die gemiddeld 32 uur per week werken. Bereken de arbeidsproductiviteit per persoon per maand.
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Tekstslide
In een jaar exporteren Nederlandse teler 1.475.000.000 kilo tomaten. De gemiddelde prijs van een kilo tomaten is € 0,95. bereken de uitvoerwaarde van Nederlandse tomaten in dat jaar.
Slide 18 - Open vraag
De export naar Duitsland is 120 miljard. dat is 18% van de totale export. Bereken hoeveel miljard de totale export is.
A
666,67 miljard
B
21,6 miljard
C
141,6 miljard
D
kun je hiermee niet berekenen
Slide 19 - Quizvraag
In een eerder jaar wat het nationaal inkomen € 795,3 miljard de uitvoerwaarde was toen€ 438,4 miljard. De invoerwaarde was 356,6 miljard. Bereken voor dat jaar het exportpercentage.
Slide 20 - Open vraag
Bereken het exportpercentage:
BBP
650 miljard
Export
180 miljard
Import
79 miljard
A
12,2 %
B
39,8%
C
43,9%
D
27,7%
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Is de onderstaande stelling juist of onjuist? Wisselkoersverschillen bestaan niet tussen Nederland en Duitsland
A
Juist
B
Onjuist
Slide 23 - Quizvraag
Een Nederlands bedrijf wil producten inkopen in het Verenigd Koninkrijk.De prijs van één product in Engeland is £ 75. De wisselkoers is £ 1 = € 1,18. Bereken hoeveel euro het bedrijf moet betalen voor 250 producten.
Slide 24 - Open vraag
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Isa wil mode gaan studeren in Parijs. Dit kan ze zonder belemmeringen doen door:
A
Vrij verkeer van studenten
B
Vrij verkeer van personen
C
Vrij verkeer van goederen en diensten
D
Vrij verkeer van kapitaal
Slide 27 - Quizvraag
Slide 28 - Tekstslide
Is de onderstaande stelling juist of onjuist? De euro maakt handel binnen de eurozone makkelijker
A
Juist
B
Onjuist
Slide 29 - Quizvraag
Wat gebeurt er als de euro in waarde daalt ten opzichte van de dollar?