Orientatie op Ondernemerschap - Les 8 Geld, Financiering, Rente en BTW

Oriëntatie op Ondernemerschap
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
BurgerschapMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Oriëntatie op Ondernemerschap

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma

- Leerdoel
- Geld, Financiering, Rente 
- Tussendoor: Werken aan portfolio
- Planning, Evaluatie en Afsluiting

14.30 uur = 15 minuten pauze
16.00 uur = klaar! 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                                       Opbouw van het Keuzedeel: 


Deel 1: de kwaliteiten en competenties van een ondernemer centraal en je hebt onderzocht of je bij jezelf die kwaliteiten ziet.

Deel 2: gaat over het starten van een onderneming. Via de weg van idee, behoefte, doelgroep (markt), kanaal, kostprijs en marketing.
Aan het eind hebben jullie de belangrijkste keuzes van een eigen idee of casus zijn uitgewerkt.

Deel 3: is de meer praktische kant van het ondernemen zelf. We kijken naar aspecten van bedrijfsvoering en wet- en regelgeving, op de geldstromen, de geldbehoefte en sluiten af met het opstellen van een offerte en een verkoopfactuur. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen: Aan het eind van de les: 
- heb je ontdekt aan de hand van een kostenoverzicht hoeveel geld jouw onderneming nodig heeft om te kunnen starten.
- heb je ontdekt wat de verhouding is tussen omzet, kosten en opbrengst door middel van de break-even-analyse.
- kan je eenvoudige commercieel economische gegevens t.b.v. een onderneming interpreteren. 
- bezit je basiskennis van interne en externe financieringsvormen. 

Waarom is het belangrijk om dit te leren?  

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef in 4 kernwoorden aan wat jouw bedrijfsidee is!
(zet de woorden achter elkaar)

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijven moeten over 4 dingen nadenken om succesvol een product te verkopen: 



1 Ga naar Canvas.

2 Bekijk de sheets van vorige les over Marketing (in de modules)

3 Noteer voor jezelf van elke 
" P "  een voorbeeld van een keuze die jij voor jouw bedrijf maakt

timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

USP (unique selling points)
Waarom kiezen klanten voor jou?
  • Waarom ben jij beter, sneller of goedkoper? 
  • Wat is de toegevoegde waarde van je product of onderneming? 
  • Waarin onderscheidt de onderneming zich van de concurrentie? 





Presenteer kort jouw idee en vertel wat zijn de USP's van jouw product of dienst? 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Over geld gesproken: 
Wat is faillissement?
Wanneer gaan zaken failliet?


Een ondernemer wil op elk moment weten:
Of hij zijn schulden kan betalen (crediteuren)
Of hij zelf op tijd betaald krijgt voor zijn diensten (debiteuren)
Of hij investeringen kan doen om verder te ondernemen (werkkapitaal)
Of zijn voorraad groot genoeg is (je wil geen néé verkopen)


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jaarrekening 
Bestaat uit een Balans en een Verlies & Winstrekening. 

Is wettelijk verplicht voor iedere ondernemer (artikel 2:10 BW) 
- schending van de verplichting betekent privé aansprakelijkheid! 


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel geld heb ik nodig?
Hoe ga ik dat betalen? 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vlottende activa
Vaste activa
Eigen vermogen
Vaste passiva / lang v.v.
Vlottende passiva / kort v.v.
Liquide middelen
Machines EUR 35.000
Debiteuren EUR 5.500
Eigen vermogen ?
Lening bank EUR 30.000
Te betalen huur EUR 1.200
Bank EUR 700

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe hoog is het Eigen Vermogen?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

 Vaste activa
 - machines                EUR 35.000

Vlottende activa
 - debiteuren              EUR   5.500

Liquide middelen
 - bank                            EUR      700
TOTAAL                          EUR 41.200

Eigen vermogen
 - eigen vermogen  EUR 10.000
(41.200 - 31.200 = ....)
Langlopende passiva
 - lening bank             EUR 30.000

Vlottende passiva
- te betalen huur       EUR    1.200
TOTAAL                         EUR 41.200 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening 2
sd


fss


Wat gebeurt er op de balans? 
1 Een partij goederen wordt ingekocht voor EUR 2500 en per bank betaald. 
2 Vier dagen later wordt de partij voor EUR 3200 verkocht 
3 Je betaalt een crediteur EUR 10.000 uit de kas

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Solvabiliteit
Is de verhouding tussen het eigen vermogen en het vreemd vermogen op de balans.
 

Belangrijk is daarbij of de onderneming voldoende eigen vermogen heeft om in geval van faillissement alle verschaffers van vreemd vermogen hun geld terug te betalen.



Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formule Solvabiliteit
                        EV (Eigenvermogen)
Solvabiliteit = -------------------------- x 100 %
                       TV (Totalen vermogen)

Hoe hoger de solvabiliteit hoe beter, maar een solvabiliteit tussen 25% en 40% wordt als gezond beschouwd.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als je start met ondernemen wil je weten of je het financieel slim is om te starten. 

- je investeert eigen geld (eigen vermogen)
- hoeveel moet je verkopen om dit terug te verdienen? 
= Break Even Point! (later meer)

Je start met het in kaart brengen van de investeringen die je moet doen om te starten (investeringsbegroting) (debet startbalans)

Daarna kijk je hoe je deze investeringen gaat betalen (financieringsbegroting) (credit startbalans) Hoeveel Vreemd vermogen (financiering) is er nodig? 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LET OP!!!
* Er is een verschil tussen kosten en opbrengsten (Verlies en Winstrekening en tussen uitgaven en ontvangsten (liquiditeitsbegroting)

* Bijvoorbeeld:
 - de aflossing op een lening zijn wel uitgaven, maar geen kosten
 - de afschrijving van een machine zijn wel kosten, maar geen uitgave
 - verkopen op rekening zijn wel opbrengsten, maar geen ontvangsten
 - een ontvangen lening is een ontvangst, maar geen opbrengst

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verlies en Winstrekening 
Kostensoorten: 1e indeling:  

- Directe Kosten = direct aan een product toe te rekenen (vb materiaal en personeelskosten)
- Indirecte Kosten = niet direct aan een product toe te rekenen (vb. telefoonkosten/ huur/ salaris van indirect personeel) 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verlies en Winstrekening 
Kostensoorten: 2e indeling  

- Variabele Kosten:  kosten per product (vb materiaal/ onderhoud machines/ energiekosten)

- Vaste Kosten: kosten die onafhankelijk zijn van hoeveel je produceert (huur, afschrijving machines, loon ondersteunend personeel)

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verlies en Winstrekening
Omzet

- verkoopprijs x hoeveelheid


Omzet -/- Kosten =  winst of verlies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn liquide middelen?

Slide 29 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat maak je inzichtelijk met een Liquiditeitsbegroting?
A
Hoeveel je verdient.
B
Hoeveel je hebt uitgegeven.
C
Hoeveel schuld je hebt.
D
Hoeveel geld je overhoud of te kort komt.

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een onderneming gaat failliet als hij niet in staat is om zijn schulden te betalen (dat gaat dus over Liquiditeit)! 

Er moet voldoende geld beschikbaar zijn om aan verplichtingen te voldoen. 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Break - Even Analyse
De break even analyse (BEA) is een nuttig hulpmiddel om de relatie tussen vaste en variabele kosten en opbrengsten te bestuderen. Het is onlosmakelijk met het break even point. 

Het Break Even Point = zoveel moet je verkopen om uit de kosten te komen
= geen winst/ geen verlies

Formule:        vaste kosten                             = aantal stuks dat verkocht
                     prijs per stuk - variabele kosten     moet worden voor resultaat 0

Hoeveel moet je verkopen om de vaste kosten terug te verdienen! 

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BE-point, een voorbeeld
Een bakker heeft EUR 100.000 aan vaste kosten.
De verkoopprijs van een taart is EUR 12 per stuk. De variabele kosten per taart zijn EUR 7 per stuk. 
Hoeveel taarten moet de bakker per jaar verkopen om geen winst/geen verlies(=break even) te hebben?

BE-point = 100.000  = 100.000 = 20.000 stuks
                       (12 - 7)                5

Pas bij de 21.001e taart gaat de bakker geld verdienen!

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1.1
Het timmerbedrijf is van plan om een nieuw kast te maken. Het gaat om een Bohemian model van ruig white washed hout, met twee deuren en onderin een lade. Het is een kast van bijna 2 meter hoog, een breedte van 1.50 meter en de diepte is 0.5 meter. Er zitten planken in de kast en er is een hanggedeelte, waardoor de kast ook als kledingkast gebruikt kan worden.


De directeur doet er goed aan om eerst naar een aantal gegevens te kijken, voordat hij besluit de kast in 
productie te nemen:
De verwachte verkoopprijs is € 1.000,-.
De constante kosten komen gemiddeld op € 210.000,- per jaar (maandelijkse personeelslasten, energiekosten, rente- en afschrijvingskosten).
De inkoopprijs van het hout, hulpstoffen en halffabricaten is € 400,- per kast en vormen de variabele kosten.

Bereken nu zelf het bovenstaande BEP en zet het antwoord in je Portfolio! 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1.2
Maak een Break-even-analyse en bepaal hoeveel producten jij moet gaan verkopen voordat je winst gaat maken. 

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het verschil tussen kosten en investeringen
Kosten drukken verbruik uit, je verliest als het ware geld. Denk bijvoorbeeld aan een fiets. De aanschaf van een fiets is een investering Je ruilt geld tegen bezit: de fiets. Maar zodra je erop gaat fietsen ontstaan kosten: afschrijvingen en verbruikskosten.

Afschrijving: in termijnen (maandelijks) of per product of dienstverlening, geld op zij leggen om iets te kunnen vervangen (nieuwe investering) als dat nodig is.
Anders gezegd: afschrijven is de kosten verspreiden over de gebruiksjaren, om op te nemen in je kostprijs per product of dienst.


Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afschrijving
Economische duur <= bepalend!

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 2.1

De firma DIGIBO BV heeft 300 werkplekken (desktops, beeldschermen, toetsenborden, muis, bekabeling) met een aanschafwaarde van € 300.000,- en een restwaarde van € 30.000. De economische gebruiksduur is 4 jaar. Digibo wil afschrijven met een jaarlijks gelijkblijvend bedrag.

Gevraagd:
a) bereken de afschrijvingsbedragen voor jaar 1 tot en met 4
b) bepaal de boekwaarde aan het eind van elk jaar

Zet de antwoorden in je portfolio! 



Slide 42 - Tekstslide

a) Het af te schrijven bedrag is € 300.000 - € 30.000 = € 270.000
De afschrijvingen zijn elk jaar gelijk en bedragen € 270.000 / 4 = € 67.500
b)

jaar 1 300.000 67.500 232.500
 jaar 2 232.500 67.500 165.000
 3 165.000 67.500 97.500
 4 97.500 67.500 30.000

Opdracht 2.2
Bepaal voor tenminste 2 gebruiksmiddelen (bijvoorbeeld een laptop) van jouw onderneming de afschrijvingskosten.

Bepaal per product:
Wat is de aanschafwaarde
Wat is de economische levensduur
Wat is de verwachte restwaarde
Wat zijn de afschrijvingskosten per jaar

Aanvullende vraag:Hoe neem je deze kosten op in je verdienmodel? Denk aan uurprijs (bij dienst) of kostprijs (bij product)?


Slide 43 - Tekstslide

a) Het af te schrijven bedrag is € 300.000 - € 30.000 = € 270.000
De afschrijvingen zijn elk jaar gelijk en bedragen € 270.000 / 4 = € 67.500
b)

jaar 1 300.000 67.500 232.500
 jaar 2 232.500 67.500 165.000
 3 165.000 67.500 97.500
 4 97.500 67.500 30.000

Slide 44 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Financiering

Zakelijke lening: Vaste of variabele maandlasten/ Vaste looptijd/ Rente
Rekening Courant Krediet: Flexibele vorm/ Variabel maandlasten
Hypotheek: Onderpand, lage rentelasten/ Vaste looptijd
Onderhandse lening: Rente en regels zelf bepalen
Crowdfunding
Leverancierskrediet: korting of uitstel van betaling leverancier
Leasen: Vaste maandlasten / lagere investering/ Eigen geld voor investeringen / werkkapitaal






Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rente
Rente is de vergoeding die je ontvangt als je kapitaal beschikbaar stelt aan een ander.

Enkelvoudige rente = alleen vergoeding over het kapitaal
Samengestelde interest = rente over rente




Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 3
Bekijk nog eens het overzicht van kosten en stel een openingsbalans op voor je onderneming.
  

Welke middelen heb je echt nodig voor je onderneming?
Hoeveel geld (EIGEN VERMOGEN) kan jij als ondernemer inleggen bij de start van je onderneming?
Hoeveel geld zou je als VREEMD VERMOGEN dan moeten lenen van anderen?

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen behaald? 
Leerdoelen waren: 
Vandaag: 
- heb je ontdekt aan de hand van een kostenoverzicht hoeveel geld jouw onderneming nodig heeft om te kunnen starten.
- heb je ontdekt wat de verhouding is tussen omzet, kosten en opbrengst door middel van de break-even-analyse.
- kan je eenvoudige commercieel economische gegevens t.b.v. een onderneming interpreteren.
- bezit je basiskennis van interne en externe financieringsvormen.

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Tot de volgende keer! Dan hebben we het over: 
Belasting, Facturen en BTW.

De opdrachten die je niet af hebt moet je thuis maken! Doe dat ook. In canvas staat precies wat je moet doen. 

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies