Perfectum en imperfectum - Les 2 de regels

perfectum en imperfectum 
de regels
hebben of zijn? 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

perfectum en imperfectum 
de regels
hebben of zijn? 

Slide 1 - Tekstslide

DOEL VAN DE LES
Je leert de regels van het imperfectum en het perfectum. 
Je leert wanneer je hebben of zijn moet gebruiken. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

  • de regels van het perfectum en het imperfectum
  • hebben of zijn? 
  • zelf oefenen

Slide 3 - Tekstslide

uitleg
Imperfectum en Perfectum - de regels

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Goed nieuws!

Er zijn verschillen tussen de perfectum en de imperfectum, maar in de praktijk kun je vaak beiden gebruiken.

Nederlands is erg flexibel hierin, veel flexibeler dan veel andere talen.



Slide 8 - Tekstslide

Uitzondering

Alle onregelmatige werkwoorden. 

Slide 9 - Tekstslide

Katinka heeft de boodschappen naar oma .....................
A
gebrengt
B
gebracht
C
brengde
D
brachtte

Slide 10 - Quizvraag

We hebben een uur naar de telefoon ......................
A
gezoekte
B
zoekten
C
zochten
D
gezocht

Slide 11 - Quizvraag

De man ....................... heel snel.
A
praatte
B
gepraatte
C
prachte
D
geprachte

Slide 12 - Quizvraag

De paarden ..................... netjes in de rij.
A
loopten
B
liepten
C
gelopen
D
liepen

Slide 13 - Quizvraag

Perfectum met hebben of zijn
Het perfectum maak je met hebben of zijn. 


Ik heb gekookt.
Jij hebt gekookt.
Hij heeft gekookt.
Wij hebben gekookt.
Ik ben naar huis gefietst.
Jij bent naar huis gefietst.
Zij is naar huis gefietst. 
jullie zijn naar huis gefietst. 

Slide 14 - Tekstslide

hebben of zijn?
hebben
beweging, niet van A naar B

Ze heeft in het 
park gelopen.


Hij heeft de 
hele dag geskied.
zijn
beweging van A naar B

Ze is naar huis gelopen. 



Hij is van de 
trap gevallen. 

Slide 15 - Tekstslide

hebben of zijn?
hebben     
Actief

Zij heeft getekend. 
wij hebben gekookt. 
zijn
Passief

Hij is getekend. 
De rijst is gekookt. 

Slide 16 - Tekstslide

hebben of zijn?
zijn
Verandering

Mijn hond is gegroeid.


Ik ben opgestaan. 
De dag is begonnen. 

Slide 17 - Tekstslide

hebben of zijn?
hebben     
Reflextief verbum 

Hij heeft zich geschoren. 
Je hebt je vergist. 

Slide 18 - Tekstslide