Erfelijkheid

Thema 5 Erfelijkheid
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Thema 5 Erfelijkheid

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
Wat gaan we doen:
  • Opfrissen erfelijkheid vorig jaar
  • Stukje uitleg erfelijkheid
  • Zelfstandig werken b.s. 1
  • tot slot checken of je alles snapt

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 

-Je kunt omschrijven wat het genotype & het fenotype zijn
-Je kunt uitleggen wat chromosomen & genen zijn

Slide 3 - Tekstslide

Cellen
Een mens is opgebouwd uit lichaamscellen. In begin van dit schooljaar heb je gekeken naar je eigen wangcellen onder de microscoop. 
Cellen bevatten een celkern (dat stipje in de wangcel).

Slide 4 - Tekstslide

Erfelijke eigenschappen (DNA) liggen in chromosomen

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn chromosomen

Slide 6 - Tekstslide

Chromosoom
  • Chromosomen zijn lange dunne draden van DNA
  • DNA bevat informatie voor erfelijke eigenschappen
  • elke celkern bevat de complete informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een organismen 
Chromosoom

Slide 7 - Tekstslide

Elk organismen heeft dus in alle lichaamscellen een even aantal chromosomen. De hoeveelheid chromosomen heeft niets te maken met de intelligentie van een organisme :) Sommige chromosomen bevatten gewoon minder informatie. 

Slide 8 - Tekstslide

Menselijke cel

In een eicel zitten 23 chromosomen.
In een zaadcel zitten 23 chromosomen.

Eicel + zaadcel = een bevruchte cel met 46 chromosomen.

Die bevruchte cel deelt zichzelf op. 

Als de cel zich deelt, deelt hij ook de chromosomen. 
In al jouw cellen zitten daardoor dezelfde 46 chromosomen, waarin dezelfde bouwbeschrijving' staat. 

(Alleen de zaadcellen en eicellen dus niet.)



Slide 9 - Tekstslide

chromosomen 
  • Dit is een chromosomenportret (Karyogram)
  • Mensen hebben 23 paren chromosomen.
  • Totaal 46 chromosomen.
  • De paren zijn gelijk, behalve de geslachtschromosomen  (bij de man XY en vrouw XX)
  • Alle cellen hebben hetzelfde pakketje chromosomen

Slide 10 - Tekstslide

Enkelvoudige chromosomen
Omdat een eicel of zaadcel 23 chromosomen heeft, noem je dat enkelvoudige chromosomen. 
De 46 chromosomen in al je lichaamscellen zijn 23 paar chromosomen, je hebt bijvoorbeeld van 'chromosomenpaar 1' één chromosoom van je moeder en één van je vader gekregen. 

Slide 11 - Tekstslide

Geslachtschromosomen
Dat 23ste paar bepaalt dus of je, lichamelijk gezien,
een man (XY) of een vrouw (XX) bent.
   

Ze heten daarom je geslachtschromosomen.

Slide 12 - Tekstslide

Vorming geslachtscellen (meiose)

Slide 13 - Tekstslide

Een meisje heeft xx in haar chromosomen een jongen heeft XY in zijn chromosomen

Slide 14 - Tekstslide

Geslachtschromosomen

Slide 15 - Tekstslide

van chromosomen naar nog kleiner : Genen

Slide 16 - Tekstslide

Genen 
Een gen bevat een erfelijke eigenschap.
Op een chromsoom liggen heel veel genen (enkelvoud = gen)
Ieder gen heb je twee keer:
*  een keer gehad van je moeder
*  een keer gehad van je vader
Samen bepalen de twee genen hoe je eruit ziet voor die eigenschap

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Genotype en fenotype
Genotype = de genen (erfelijke eigenschappen) die je van je ouders krijgt
Fenotype = hoe je eruit ziet. 
Dit kan anders zijn dan je genotype, veroorzaakt door het milieu (= je omgeving)

Genotype
+ Milieu --> Fenotype

Slide 19 - Tekstslide

genotype
fenotype

Slide 20 - Tekstslide

Genotype 
gen: stukjes DNA die informatie bevatten voor een eigenschap

genotype: de informatie voor de erfelijke eigenschappen
= alle genen in een celkern

-Staat vast bij de bevruchting


Genexpressie
Genexpressie = het tot uiting komen van genen (in het fenotype)
-Niet alle genen in een cel zijn actief
-als een gen actief is komt deze tot uiting (in het fenotype)
-Afhankelijk van de plaats in het lichaam
-Genen kunnen een beetje of heel erg actief zijn (hard/zacht staan)

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Fenotype
fenotype: alle eigenschappen van een organisme (zichtbaar & onzichtbaar)

Vaak een combinatie van:
Fenotype = genotype + invloeden uit het milieu 
Kan jij een invloed noemen?
Verschillende voorbeelden van:
-Leefstijl, bijv: roken, eetpatroon, drugsgebruik
-Omgeving, bijv: woonplaats (zonnig of juist niet) 
Zichtbaar: oogkleur, haarstructuur, tatoeages
Onzichtbaar: Bloeddruk, bouw van spiercellen
Voorbeeld
Voorbeeld meisje X:
-Bruin haar wordt veroorzaakt door haar genotype
-Verft zij het paars dan veranderd alleen haar fenotype (uiterlijk), het genotype blijft gelijk.
-Het haar zal hierdoor altijd bruin terug groeien

Slide 23 - Tekstslide

Dominant / recessief
Dominant => de eigenschap is altijd zichtbaar
Recessief => de eigenschap is alleen te zien, als er geen dominante eigenschap is.

Soms is er geen recessief gen, maar zijn beide genen even sterk.
Dan gaan ze mengen. Dit heet INTERMEDIAIR

Slide 24 - Tekstslide

Homozygoot/heterozygoot
Homozygoot   => twee dezelfde genen
                              => AA --->  homozygoot dominant
                              => aa --->  homozygoot recessief
Heterozygoot => twee verschillende genen
                              => Aa
                              => je ziet de dominante eigenschap

Slide 25 - Tekstslide

Homozygoot/heterozygoot voorbeeld
Een bruine kleur is bij konijnen dominant over de witte kleur.
Bruin is dominant  B
wit is recessief         b

homozygoot dominant BB => bruin
heterozygoot                    Bb => bruin
Homozygoot recessief   bb => wit
Zodra je weet wat er dominant/recessief is, schrijf je dit ALTIJD op. Dit is enorm handig bij het maken van opgaven

Slide 26 - Tekstslide

Als ouders gelijk fenotype hebben en een kind krijgen met een ander fenotype dan zijn de ouders beide heterozygoot

Slide 27 - Tekstslide

Hoe voorspel je het uiterlijk van nakomelingen m.b.v. een kruisingsschema

Slide 28 - Tekstslide

Hoe maak je een kruisingschema?
Kruisingsschema: Een overzicht met daarin de mogelijke genotypen van de kinderen. Je kunt een kruisingsschema maken als je het genotype van de ouders weet. 

Stappenplan kruisingsschema

Slide 29 - Tekstslide

We gaan dit zelf eens oefenen
Kruisingsschema’s met M&M’s - oogkleur
Stel: er zijn drie verschillende oogkleuren mogelijk: bruin, groen en blauw. (in het echt werkt
de overerving van oogkleur iets complexer maar we gaan even uit van onderstaande):
Voor het allel dat de oogkleur bepaalt geldt:
Bruin is dominant over groen en blauw
Groen is dominant over blauw
We gaan vier kruisingsschema’s maken, waarbij jullie zelf de allelen moeten bepalen van de
vader en de moeder.
Bijvoorbeeld:
Homozygoot bruin heeft genotype bruin/bruin.
Heterozygoot bruin kan als genotype zowel bruin/groen als bruin/blauw hebben.
In ieder schema staat gegeven wat voor fenotype vader en moeder hebben.
Tevens staat gegeven of vader/moeder homozygoot of heterozygoot is.

Slide 30 - Tekstslide

De opdracht
  • Bekijk het eerste schema op je papier en leg de juiste m&m’s op de cirkels
  • Door de juiste kleur op de cirkel te leggen kun je het kruisingsschema kloppend maken (Bij de moeder in het 1e schema is de kleur al gegeven. Dus daar leg je 2 bruine m&m ‘s).
  • Vul voor de nakomelingen in wat het genotype en fenotype is.
  •  Hierna doe je de m&m’s terug in het zakje niet opeten ivm corona

Slide 31 - Tekstslide

Hoeveel kans is er op nakomelingen met blauwe ogen? 
timer
3:00

Slide 32 - Tekstslide

Hoeveel kans is er op nakomelingen met blauwe ogen?
A
0%
B
25%
C
75%
D
100%

Slide 33 - Quizvraag

Hoeveel kans is er op nakomelingen met groene ogen? 
timer
3:00

Slide 34 - Tekstslide

Hoeveel kans is er op nakomelingen met groene ogen?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 35 - Quizvraag

Hoeveel kans is er op nakomelingen met bruine ogen? 
timer
3:00

Slide 36 - Tekstslide

Hoeveel kans is er op nakomelingen met bruine ogen?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 37 - Quizvraag

Hoeveel kans is er op nakomelingen met blauwe ogen? 
timer
3:00

Slide 38 - Tekstslide

Hoeveel kans is er op nakomelingen met blauwe ogen?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 39 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Werk nu verder aan de les in LessonUp over evolutie en erfelijkheid. Let op deze les dient einde van de week ingeleverd te zijn!

timer
20:00

Slide 40 - Tekstslide

Tot slot!
Snap je alles?

Slide 41 - Tekstslide

Ontstaat het fenotype door het genotype?
A
ja
B
nee

Slide 42 - Quizvraag

Het uiterlijk van een organisme noemen we
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 43 - Quizvraag

Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 44 - Quizvraag

Welke uitspraak over genotype en fenotype klopt het best?
A
Het fenotype komt voort uit het genotype.
B
Het genotype komt voort uit het fenotype.
C
Het fenotype komt voort uit het genotype en milieuinvloeden.

Slide 45 - Quizvraag

Heeft een vlo hetzelfde fenotype als de pop waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
hetzelfde fenotype en genotype
D
verschillende genotype en fenotype

Slide 46 - Quizvraag

2 Leerlingen doen een uitspraak over celdeling
Koen zegt: Alle dochtercellen hebben na een gewone celdeling dezelfde informatie

Joost zegt: Alle dochtercellen hebben dezelfde informatie als de moedercel

A
Alleen Koen heeft gelijk
B
Alleen Joost heeft gelijk
C
Koen en Joost hebben beiden gelijk
D
Koen en Joost hebben beide geen gelijk

Slide 47 - Quizvraag

Hier zie je 2x een foto van Micheal Jackson. Links als 13-jarige en rechts als 45-jarige. Welke uitspraak is juist?
A
Enkel zijn genotype is veranderd
B
Enkel zijn fenotype is veranderd
C
Zijn genotype & fenotype zijn veranderd
D
Zijn genotype & fenotype zijn NIET veranderd

Slide 48 - Quizvraag

Volgende les:
Afmaken en inleveren van de les over Evolutie en erfelijkheid in LessonUp!

Slide 49 - Tekstslide