Bijles 4-1

Bijles 4-1
Herhalen
Ik heb
Zinnetjes maken

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransBasisschoolGroep 4-7

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bijles 4-1
Herhalen
Ik heb
Zinnetjes maken

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent:
Comment tu t'appelles?
A
Hoe heet jij?
B
Ik heet...
C
Waar woon jij?
D
Ik woon...

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent:
Ça va?
A
Het gaat goed.
B
Wie ben jij?
C
Hoe gaat het?
D
Hoe voel je je?

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent:
Ça va bien.
A
Het gaat goed.
B
Wie ben jij?
C
Hoe gaat het?
D
Hoe voel je je?

Slide 4 - Quizvraag

Hoe antwoord je op:
Comment tu t'appelles?
A
Comment appelle Rianne.
B
Je m'appelle Rianne.
C
Je suis Rianne.
D
J'appel Rianne.

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent:
Tu habites où?
A
Hoe heet jij?
B
Ik heet...
C
Waar woon jij?
D
Ik woon...

Slide 6 - Quizvraag

Hoe antwoord je op:
Tu habites où?
A
J'aime Hooge Mierde.
B
Hooge Mierde
C
Habiter Hooge Mierde
D
J'habite à Hooge Mierde

Slide 7 - Quizvraag

Combine les fruits & les images
La banane
La pomme
La poire
Le citron
La fraise
Le melon

Slide 8 - Sleepvraag

Combine les fruits & les images
La tête
Le nez
La bouche
La jambe
Le bras
La main

Slide 9 - Sleepvraag

Werkwoord "hebben"
Om kleine zinnetjes te maken is het handig om een werkwoord te kunnen gebruiken:

Ik heb = J'ai [zjee] 
Denk aan: Journaal & zee

Slide 10 - Tekstslide

Wat betekent:
J'ai une poire.
A
Ik heb een peer.
B
Ik eet een peer.
C
Ik heb een appel.
D
Ik eet een appel.

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent:
J'ai une bouche.
A
Ik heb een neus.
B
Ik heb een mond

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent:
J'ai une tomate.
A
Ik heb een tomaat.
B
Ik eet een tomaat.

Slide 13 - Quizvraag

Zinnetjes maken
Kleine zinnetjes maken met J'ai "zjee".

J'ai une pomme. 
J'ai deux pommes.

J'ai une tête. 
J'ai deux jambes. 

Slide 14 - Tekstslide

Zinnetjes maken
Opdracht: 
Probeer 10 zinnetjes te maken met J'ai. 

Slide 15 - Tekstslide

Werkwoord "zijn"
Om kleine zinnetjes te maken is het handig om een werkwoord te kunnen gebruiken:

Ik ben = Je suis [zje suwie] 

Slide 16 - Tekstslide