Toets ein-Gruppe

Toets ein-Gruppe
Er volgen vragen over Grammatik B van Kapitel 4, de ein-Gruppe.
Het gaat over naamvallen, voorzetsels, (k)ein(e), maar ook over de volgende bezittelijke voornaamwoorden: 
- mein
- dein
- sein
- ihr

Je kunt hierbij de aantekeningen op het bord gebruiken.

Succes!
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Toets ein-Gruppe
Er volgen vragen over Grammatik B van Kapitel 4, de ein-Gruppe.
Het gaat over naamvallen, voorzetsels, (k)ein(e), maar ook over de volgende bezittelijke voornaamwoorden: 
- mein
- dein
- sein
- ihr

Je kunt hierbij de aantekeningen op het bord gebruiken.

Succes!

Slide 1 - Tekstslide

Na durch, bis, für, ohne, gegen en um volgt altijd naamval ... [vul getal in].

Slide 2 - Open vraag

Naamval vier heet in het Nederlands...
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
gebiedende wijs

Slide 3 - Quizvraag

Ist das Tina und ist das ihr Haus?

Wat betekent ihr?
A
een
B
haar
C
zijn
D
geen

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent 'sein' in de zin: Ist das sein Bruder?

Slide 5 - Open vraag

De lidwoorden van naamval 1 en 4 van de ein-Gruppe schrijf je allemaal hetzelfde.
Alleen bij __________ zelfstandige naamwoorden verandert het lidwoord WEL in de 4e naamval.
A
mannelijke
B
vrouwelijke
C
onzijdige
D
meervoudige

Slide 6 - Quizvraag

Hoe heet de 3e naamval in het Duits?
A
Nominativ
B
Genitiv
C
Akkusativ
D
Dativ

Slide 7 - Quizvraag

Na welke voorzetsels volgt altijd de 3e naamval (Dativ)?
A
bis, für, durch, gegen, ohne, um
B
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu
C
in, auf, über, unter, zwischen, an
D
A, B en C zijn allemaal fout

Slide 8 - Quizvraag

Na welke voorzetsels volgt altijd de 4e naamval (Akkusativ)?
A
bis, durch, für, gegen, ohne, um
B
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu
C
in, auf, über, unter, zwischen, an
D
A, B en C zijn allemaal fout

Slide 9 - Quizvraag

kies het juiste woord.

Ich bin gegen ___ Radtour (v).
A
eine
B
ein

Slide 10 - Quizvraag

kies het juiste woord.

Nein, ich komme mit _____ Eintrittskarte (v) zu dir.
A
keine
B
keiner

Slide 11 - Quizvraag

kies het juiste woord.

Kannst du _____ (haar) Kind (o) sehen?
A
ihr
B
ihre
C
ihrem
D
ihren

Slide 12 - Quizvraag

kies het juiste woord.

Sie findet ____ (jouw) Spaziergang (m) langweilig.
A
dein
B
deinen
C
deinem
D
deine

Slide 13 - Quizvraag

Kies het juiste woord.

Ich bin für _____ (zijn) Plan (m).
A
seinem
B
sein
C
seine
D
seinen

Slide 14 - Quizvraag

Kies het juiste woord.

Warst du bei _____ (haar) Wettkampf (m)?
A
ihr
B
ihre
C
ihrem
D
ihren

Slide 15 - Quizvraag

Kies het juiste woord.

Ohne _____ (mijn) Tipps (mv) geht es nicht.
A
mein
B
meine
C
meinem
D
meinen

Slide 16 - Quizvraag

Hast du bei ....... (zijn) Mannschaft (v) trainiert?
A
seiner
B
sein
C
seinem
D
seine

Slide 17 - Quizvraag

Ich mache jeden Tag mit .... (een) iPad (o) die Hausaufgaben
A
einem
B
einen
C
ein
D
eine

Slide 18 - Quizvraag

Mit ..... (jouw) Männer (mv) kann unsere Mannschaft nicht verlieren.
A
dein Männer
B
deinen Männern
C
deinen Männer
D
deinem Männern

Slide 19 - Quizvraag

Ich schenke ... (haar) Kind (o) gar nichts.
A
ihr
B
ihrem
C
ihren
D
ihre

Slide 20 - Quizvraag

(mijn) ___ bester Freund (m) ist Max.
A
mein
B
meinem
C
meinen
D
meine

Slide 21 - Quizvraag

Ich schicke ___ (mijn) Lehrerin (v) die Aufgaben von heute.
A
meine
B
meiner
C
mein
D
meinem

Slide 22 - Quizvraag