Les 10 TIB, maandag 7 juli

Taal in de buurt, maandag 7 juli
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2WOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taal in de buurt, maandag 7 juli

Slide 1 - Tekstslide

Welkom allemaal!
Hoe gaat het? 
Planning
- Terugblik op vorige les
- Huiswerk: opdracht
- Maanden en seizoenen
- a-aa
- Zelfstandig werken
- Reflectie

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?

Lesdoelen
Vandaag leer je:

-De maanden en seizoenen

-De uitspraak van a en aa


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik op vorige les
-Welke dag is het?

-Welke vraagwoorden weten jullie nog?


Slide 4 - Tekstslide

welke dag is het:

- vandaag?
- morgen?
- overmorgen?
- gisteren?
- eregisteren?

checken of ze begrijpen wat het betekent. zowel de dagen van de week als bovenstaande woorden.

Welke vraagwoorden weten jullie nog?
Op welke plek komt de persoonsvorm? 2e. Waar komt adjectief bij hoe? waar komt noun bij welke? wanneer welk/welke?

- (Generic) structure: Vraagwoord + persoonsvorm + subject + rest 
Wat eet jij graag?

- "Hoeveel" + noun of Welk/Welke" + noun (Welke cursist", "Hoeveel boeken")
Welke cursist komt morgen?
Hoeveel euro kost die tas?
Structure: Vraagwoord en znw + pv + rest

-"Hoe"+ adjectief (Hoe groot", "Hoe oud", "Hoe duur")
Hoe groot is jouw huis? / Hoe oud ben jij?
Structure: Hoe en adjectief + persoonvorm + subject + rest
Opdracht 1: Huiswerkopnames
Jullie gaan luisteren naar elkaars opname in groepjes van 3/4.
Elke cursist laat in het groepje zijn/haar opname horen (via telefoon/oortjes op tafel).
De andere cursisten luisteren en schrijven op:

-De naam van de spreker
-Wat doet hij/zij op 3 dagen?
-Wat zijn de 3 vragen?
timer
20:00

Slide 5 - Tekstslide

Cursisten luisteren naar elkaars opname
Verdeel de klas in kleine groepjes van 3–4.

Elke cursist laat in het groepje zijn/haar opname horen (via telefoon/oortjes op tafel).

De andere cursisten luisteren en schrijven op:

-De naam van de spreker

-Wat doet hij/zij op 3 dagen?

-Wat zijn de 3 vragen?

Zo oefen je actief luisteren en het begrijpen van medecursisten met verschillende accenten.
Opdracht 2: feedback op uitspraak
Luister nog eens naar de opnames van elkaar: 

-Was de spreker goed te verstaan?
-Was de uitspraak van de dagen, werkwoorden, vraagwoorden duidelijk?
-Wat ging goed? Wat kon beter?


Ik loop langs om te helpen en voor vragen over de uitspraak!
timer
20:00

Slide 6 - Tekstslide

Jij kunt per groepje even langslopen en uitspraak coachen waar nodig (bijv. klemtoon op dagen, intonatie bij vragen).
Maanden & seizoenen

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maanden & Seizoenen

Slide 8 - Woordweb

Welke woorden komen in je op?

Themawoorden: januari, lente, zomer, herfst, winter, koud, warm, zon, sneeuw, vakantie, jarig

Ga naar tabel 2.11, blz. 41.





-Uitspraak

Slide 9 - Tekstslide

tabel doornemen met cursisten. 
jan tm dec zijn de maanden

winter etc. zijn de seizoenen

Uitspraak oefenen: eerst klassikaal zelf allemaal uitspreken, dan klassikaal cursisten laten herhalen. 



Wat zie je? Welk seizoen is dit? Wat doe je in dit seizoen?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zie je? Welk seizoen is dit? Wat doe je in dit seizoen?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zie je? Welk seizoen is dit? Wat doe je in dit seizoen?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zie je? Welk seizoen is dit? Wat doe je in dit seizoen?

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

PAUZE! (15 minuten)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

a-aa
 man - pan
maan - kraan


In het Nederlands is de spelling niet altijd hetzelfde als hoe we het zeggen (sla, pa) > een lange klank aan het einde van het woord heeft vaak maar 1 letter.

Slide 15 - Tekstslide

In het Nederlands is de spelling niet altijd hetzelfde als hoe we het zeggen. Sla schrijf je bijvoorbeeld met 1 a maar zeggen we als lange klank: slaaa. Dit is nou eenmaal zo. 

Als een woord eindigt op een lange klank, schrijven we vaak maar 1 letter.
Dat is gewoon de Nederlandse spellingregel.”
a-aa
Ga naar opdracht 15 op blz. 43.

Slide 16 - Tekstslide

15a. Je hoort twee woorden. Luister goed. Hebben ze dezelfde klank (bijvoorbeeld allebei a of aa)?
Of is de klank anders?
Kijk goed naar je mond: kort is kort, lang is laaang.
Kies: hetzelfde of anders.”

15b. Laat ze woorden nazeggen na het luisteren: “Zeg alle drie de woorden nog eens hardop.”

Laat cursisten bij twijfel de woorden opschrijven → visueel + auditief samen

Benoem het verschil:

“Hoor je dat ‘maan’ lang is? Je houdt de klank vast.”

“‘Man’ is kort. Je bent snel klaar met praten.”



Zelfstandig werken
- Maak het werkblad over hoofdstuk 2

- Nu eerst: woordestafette familierelaties! Welke weten jullie nog?

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reflectie
Wat heb je geleerd vandaag?

Wat vond je makkelijk/moeilijk?

Wat ga je thuis oefenen?


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies