Maak in stilte de sommetjes op je werkblad. Je krijgt hiervoor 7 minuten. De sommen onder *** zijn extra opdracht voor als je snel klaar bent!
timer
7:00
Slide 4 - Tekstslide
Een huishouden bestaat uit één of meer personen. Een huishouden van minstens twee personen noem je een gezin. In je huishouden heb je altijd te maken met geld. Hoe kom je aan geld? Wie betaalt wat? Waar wordt het geld aan uitgegeven?
Slide 5 - Tekstslide
contante betaling
8 muntjes
7 briefjes
elektronische betaling
Betaling op 2 manieren
Slide 6 - Tekstslide
directe ruil
je ruilt spullen
indirecte ruil
je 'ruilt' iets voor geld
KOPEN!
Slide 7 - Tekstslide
Goederen
Diensten
Slide 8 - Tekstslide
Functies van geld
1. Ruilmiddel, als je iets koopt gebruik je geld als ruilmiddel.
2. Spaarmiddel, je kunt geld ook een tijdje opzij zetten en sparen.
3. Rekenmiddel, geld wordt ook gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven.
Slide 9 - Tekstslide
Aan de slag!
Maak de opdrachten (laatste blaadje voor en achterkant)!