Nederlands (Thema 8 werk)

Nederlands: Thema 8 werk
Hoofdstuk 1 | Woordenschat
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands: Thema 8 werk
Hoofdstuk 1 | Woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de les: 
  • Ken ik de betekenis van de themawoorden die over werk gaan
  • Weet ik wat taalgrappen zijn

Slide 2 - Tekstslide

Themawoorden Leren 
Welke themawoorden kennen jullie al over werk? 

Slide 3 - Tekstslide

Themawoorden van dit hoofdstuk
1: Het arbeidscontract   
2: Het CV 
3: Fulltime 
4: Parttime
5: Het salaris 
6: Solliciteren 

Slide 4 - Tekstslide

7: Het uitzendbureau 
8: De vacature 
9: De werkgever 
10: De werknemer

Slide 5 - Tekstslide

De betekenis van themawoorden begrijpen?
1. Het arbeidscontract: Officieel document met daarin afspraken over je werk. 
2. Het CV: Overzicht van persoonlijke gegevens, opleidingen, banen en andere belangrijke dingen die je kunt of hebt gedaan. 
3. Fulltime: De hele week werken (voltijd) vaak 5 dagen of minimaal 36 uur per week. 
4. Parttime: Een gedeelte van de week werken (deeltijd) vaak is dit minder dan 5 dagen of minder dan 36 uur per week. 

Slide 6 - Tekstslide

5. Het salaris: Het geld dat je verdient met het werk dat je doet, dit wordt ook wel je loon genoemd.
6. Solliciteren: Proberen om een baan te krijgen vb= een brief te schrijven of een sollicitatiegesprek te voeren. 
7. Het uitzendbureau: Een bedrijf die jou als werkgever helpt een baan te vinden bij een werkgever, vaak voor tijdelijk werk. 

Slide 7 - Tekstslide

8. De vacature: Een baan waarvoor iemand wordt gezocht.
9. De werkgever: De persoon of het bedrijf voor wie één of meer mensen werken. 
10. De werknemer: Iemand die voor een persoon of bedrijf werkt. 

Slide 8 - Tekstslide

Taalgrapjes
wat is een grap en wat is een taalgrap?
A
Iemand aan het lachen maken = een grap. Bij een taalgrap gebruik je taal op een grappige manier.
B
een grap is iemand niet laten lachen en een taalgrap is iemand voor de gek houden
C
Een grap is iets wat niet grappig is en een taalgrap is continue grappen maken
D
Een grap is wanneer je een grappige meme bekijkt; een taalgrap is wanneer de meme speelt met woorden of zinsconstructies voor humoristisch effect.

Slide 9 - Quizvraag

Opdrachten in het boek maken
opdracht 2 (blz. 248)
opdracht 3 (blz. 250)
opdracht 4 (blz. 251)
opdracht 5 (blz. 255)
Ben je klaar (zelfstandig werken aan een ander vak). 

Slide 10 - Tekstslide

Einde les 

Slide 11 - Tekstslide

Nederlands: Thema 8 werk
Hoofdstuk 2: Lezen 

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van de les;
  • Begrijp je wat zoekend lezen is
  • Begrijp je wat menuknoppen zijn en wat een zoekbalk is
  • Hoe je informatie moet vinden door zoekend te lezen
  • Begrijp je wat een inhoudsopgave is 
  • Weet je hoe je een inhoudsopgave moet lezen 

Slide 13 - Tekstslide

Zoekend lezen
  • Niet alle info nodig uit een tekst
  • Op zoek naar bepaalde info uit een tekst 
  • Als je zoekend leest lees je niet de tekst van begin tot eind
  • Het stukje dat je gevonden hebt lees je helemaal 

Slide 14 - Tekstslide

Zoekend lezen doe je op de volgende manier; 
1. Lees de tussenkopjes. 
2. Bedenk onder welk tussenkopje de info kan staan die je nodig hebt. 
3. Lees het stukje tekst onder tussenkopje om te zien of de info die je nodig hebt er staat. 

Slide 15 - Tekstslide

Wat zijn menuknoppen
A
Zijn knoppen die je toegang geven tot een menuknop
B
Zijn knoppen die je vertellen waar je heen moet
C
Zijn knoppen die het niet doen
D
Zijn knoppen waarop je kan klikken om informatie te krijgen

Slide 16 - Quizvraag

Werken aan de opdrachten in het boek
Maak heel de les op blz 259 tot blz 270

Slide 17 - Tekstslide

Einde les

Slide 18 - Tekstslide