Taalverzorging T3

Taalverzorging
(werkwoord)spelling 
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging
(werkwoord)spelling 

Slide 1 - Tekstslide

Welk woord is juist geschreven?
A
Valentijnsdag
B
valentijnsdag

Slide 2 - Quizvraag

_________ (Worden) het fruit wekelijks bijgevuld?
A
Word
B
Wordt
C
Werd
D
Worden

Slide 3 - Quizvraag

Welk woord is fout geschreven?
A
koffietje
B
cafeetje
C
baby's
D
monnikken

Slide 4 - Quizvraag

Dat .............hier nooit!
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord is fout geschreven?
A
bacteriën
B
politici
C
ziekteuitkering
D
A4'tje

Slide 6 - Quizvraag

Vorig jaar is onze docent ___________ (verhuizen).
A
verhuizd
B
verhuist
C
verhuisd
D
verhuizt

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord is juist geschreven?
A
pannenkoek
B
pannekoek

Slide 8 - Quizvraag

Sara heeft ....
A
overgegeven
B
over gegeven

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord is juist geschreven?
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 10 - Quizvraag

Verbeter de spelfout

Slide 11 - Tekstslide

Let op! U naderd een voorrangsweg. Verbeter de spelfout.

Slide 12 - Open vraag

Gisteren __________ (crashen) de laptop van de buurvrouw.
A
crashde
B
crashete
C
crasht
D
crashte

Slide 13 - Quizvraag

Je hoeft geen boeddhist te zijn om de levenslessen van ... op tevolgen.
A
Boeddha
B
boeddha

Slide 14 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 15 - Quizvraag


A
meneer Van der laan
B
meneer van der Laan
C
meneer Van der Laan

Slide 16 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Ik heb (schaatsen).

Slide 17 - Open vraag

In Australië staat een koala zien op mijn ...
A
wensenlijstje
B
wenselijstje
C
wensen lijstje

Slide 18 - Quizvraag

Verbeter de spelfout

Slide 19 - Tekstslide

Hypotheekrenteaftrek bedreigd kabinet. Verbeter de spelfout.

Slide 20 - Open vraag

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Wij (zetten) de pot op tafel.

Slide 21 - Open vraag

Een Anjerconcert vertelt met muziek verhalen van veteranen en hun ...
A
missie's
B
missi's
C
missies

Slide 22 - Quizvraag

Hoe schrijf het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 23 - Open vraag

De mens heeft invloed op de .... van de aarde.
A
draaiing
B
draaing
C
draaiïng

Slide 24 - Quizvraag

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Ik (koken) pasta.

Slide 25 - Open vraag

De kinderen van technische .... gaan vaak naar scholen zonder digitale apparaten.
A
genien
B
genieen
C
genieën
D
geniën

Slide 26 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd?
Hij (dansen) de tango.

Slide 28 - Open vraag

De (redden) jongen was heel erg bang geweest.
A
gerede
B
geredden
C
geredde
D
reddende

Slide 29 - Quizvraag



Wat is het meest _____ boek in de bibliotheek?
Kies de juiste vorm van het woord:
A
gezochte
B
gezochtte

Slide 30 - Quizvraag

De (vergroten) foto's heb ik ingelijst.
A
vergrote
B
vergroten
C
vergrootte
D
vergrootten

Slide 31 - Quizvraag



De vogel is opgezet.
De _____ vogel.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 32 - Open vraag

Hij heeft de (vinden) foto's weggelegd.
A
gevonden
B
gevonde
C
gevondden
D
vindende

Slide 33 - Quizvraag



Het winkelcentrum is verbouwd.
Het _____ winkelcentrum.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 34 - Open vraag



De kleding is zelf ontworpen.
De zelf _____ kleding.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 35 - Open vraag