Erfelijkheidsvraagstukken

Bij welk van onderstaande genotypen wordt een organisme voorgesteld dat voor een eigenschap homozygoot recessief is?
A
RR
B
Rr
C
rr
D
Geen van allen
1 / 22
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Bij welk van onderstaande genotypen wordt een organisme voorgesteld dat voor een eigenschap homozygoot recessief is?
A
RR
B
Rr
C
rr
D
Geen van allen

Slide 1 - Quizvraag

Bruine ogen is een voorbeeld van een
A
Genotype
B
Fenotype
C
Invloed uit het milieu

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Tekstslide

Taaislijmziekte
Taaislijmziekte is een recessief overerfbare aandoening. Ongeveer 1 op 32 mensen is (ongemerkt) drager van het gen. 
Iemand met één gen voor taaislijmziekte heeft de ziekte niet en wordt een drager genoemd.
Janine en Wilco zijn beiden drager van taaislijmziekte.
Ze willen graag kinderen en vragen zich af hoe groot de kans is dat een kind van hen samen taaislijmziekte zal ontwikkelen.

Slide 4 - Tekstslide

Is het gen voor taaislijmziekte dominant of recessief?
A
Dominant
B
Recessief

Slide 5 - Quizvraag

Vader en moeder zijn beide drager van hen gen dat taaislijmziekte veroorzaakt. Wat is hun genotype?
A
AA
B
Aa
C
aa

Slide 6 - Quizvraag

Welk genotype heeft een persoon met taaislijmziekte?
A
AA
B
Aa
C
aa

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel % kans hebben beide dragers op het krijgen van een kind met taaislijmziekte?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel % kans hebben beide dragers op het krijgen van een kind dat net als zij ook drager is?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 9 - Quizvraag

Een zwarte kater (AA) wordt gekruist met een lapjeskat (aa).

Hoe groot is de kans dat ze een lapjeskat krijgen?

A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 10 - Quizvraag

Cavia´s hebben lange haren of korte haren.
Het kenmerk voor lange of korte haren is erfelijk bepaald, het gen voor korte haren blijkt dominant te zijn.
Twee cavia´s die heterozygoot zijn, paren met elkaar en krijgen een aantal jongen.
Welke fenotypen kun je verwachten? En in welke verhouding komt dit fenotype voor?
A
25% korte haren, 75% lange haren
B
25% lange haren, 75% korte haren
C
50% korte haren, 50% lange haren
D
100% korte haren

Slide 11 - Quizvraag

Stap 0: Lees het verhaaltje goed en streep de belangrijke dingen aan:
Het gen voor een bruine oogkleur (B) is dominant over het gen voor de blauwe oogkleur (b).
Een man, Tom met heterozygoot bruine ogen trouwt met een vrouw, Margot met blauwe ogen. Tom en Margot krijgen kinderen.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het fenotype van vader Tom?

Slide 13 - Open vraag

Wat is het fenotype van moeder Margot?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het genotype van vader Tom?

Slide 15 - Open vraag

Wat is het genotype van moeder Margot?

Slide 16 - Open vraag

Wat kan er in de geslachtscellen van vader Tom aanwezig zijn?

Slide 17 - Open vraag

Wat kan er in de geslachtscellen van moeder Margot aanwezig zijn?

Slide 18 - Open vraag

Hoeveel % van de kinderen is HOMOzygoot dominant voor de haarkleur?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 19 - Quizvraag

Hoeveel % van de kinderen is HETEROzygoot voor de haarkleur?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel % van de kinderen is HOMOzygoot voor de recessieve haarkleur?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 21 - Quizvraag

Hoeveel % van de kinderen heeft een bruine oogkleur?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 22 - Quizvraag