Tijdvak 1 tm 6

Tijdvak 1 tm 6
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Tijdvak 1 tm 6

Slide 1 - Tekstslide

Tijdvak 1
  1. Hoe leefden jagers-verzamelaars en waarom waren ze nomadisch?
  2. Wat veranderde er in het dagelijks leven toen mensen aan landbouw gingen doen?
  3. In welk gebied ontstonden de eerste landbouwstedelijke samenlevingen?
  4. Welke rol speelde het schrift in de eerste steden?

Slide 2 - Tekstslide

Tijdvak 1
Jagers en boeren

tot 30000 v.C. 

Prehistorie

Slide 3 - Tekstslide

Waarom loopt tijdvak 1 (jagers en boeren) tot plm. 3000 v.C?

Slide 4 - Open vraag

Kenmerkend aspect:
de levenswijze van jagers en verzamelaars


  • leefden als nomaden
  •  jagen en verzamelen om aan voedsel te komen
  • ongeschreven bronnen

Slide 5 - Tekstslide

Wat is geen kenmerk van de jagers en verzamelaars?
A
Nomadisch bestaan
B
Gebruik van vuur
C
Gebruik van steen
D
Bouwen van huizen

Slide 6 - Quizvraag

k.a. het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
  • 10.000 v.C. landbouwrevolutie Vruchtbare Halve Maan
  • 5000 v.C. Limburg
  •  sedentair leven --> landbouwsamenleving
  • sociale organisatie

Slide 7 - Tekstslide

Waarom is de landbouwrevolutie geen echte revolutie?
A
Omdat elders in de wereld nomaden bleven bestaan.
B
Omdat het over landbouw gaat en niet over politiek.
C
Revoluties vonden alleen plaats in de 18e eeuw.
D
De overstap naar sedentair bestaan duurde duizenden jaren.

Slide 8 - Quizvraag

k.a. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.
  • plm. 3500 v.C. stedelijke gemeenschappen aan Tigris en Eufraat
  •  landbouwoverschot --> nijverheid en handel
  • bestuur
  • ontstaan schrift.

Slide 9 - Tekstslide

Tijdvak 2: Grieken en Romeinen (3000 v.Chr. – 500 n.Chr.)
  1. Wat was het verschil tussen een directe en een indirecte democratie? Geef een voorbeeld uit de Oudheid.
  2. Waarom en hoe breidde het Romeinse Rijk zich uit?
  3. Wat wordt bedoeld met "romanisering"? Geef een voorbeeld.
  4. Waarom kwam het christendom in conflict met de Romeinse keizers?

Slide 10 - Tekstslide

  • Verschillende ''stad''staten (Stad met platteland)
  • Landbouw-stedelijk
  • Autarkisch (zelfvoorzienend)
  • Autonoom (eigen bestuursvorm

Slide 11 - Tekstslide

Koloniën
  • bloeiende economie 
  • snelle bevolkingsgroei 
  • Toen overbevolking in Griekenland dreigde, vertrokken groepen Grieken per schip uit hun stadstaten. 
  • Ze vestigden zich in koloniën  die ze stichtten aan de kusten van de Middellandse en Zwarte Zee. 
  • Moderne steden als Napels, Marseille en Istanbul zijn begonnen als Griekse koloniën.

Slide 12 - Tekstslide

Verschillende soorten staatsvormen

Slide 13 - Tekstslide

Wetenschap

Slide 14 - Tekstslide

Griekse wereld
De Grieken leefden in verschillende stadsstaten.
Ze voelden zich wel 1 volk door:
  • gemeenschappelijke taal
  • Gemeenschappelijke verhalen
  • Gemeenschappelijke godsdienst.
  • Alle anderen zijn Barbaren.
  • Soms ook wel oorlog onderling.

Slide 15 - Tekstslide

Verenigd in 1 rijk
Ze werden pas in 338 v.C. in één rijk verenigd toen ze werden onderworpen door het koninkrijk Macedonië. 


Dat betekende niet het einde van de Griekse cultuur, maar het begin van de verdere verspreiding ervan.


Slide 16 - Tekstslide

Verschillende periodes, verschillend bestuurd

Slide 17 - Tekstslide

753 voor Chr tot ongeveer 500 na Chr.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

 Tijdvak 3: Monniken en ridders (500 – 1000)
  1. Wat was het verschil tussen een directe en een indirecte democratie? Geef een voorbeeld uit de Oudheid.
  2. Waarom en hoe breidde het Romeinse Rijk zich uit?
  3. Wat wordt bedoeld met "romanisering"? Geef een voorbeeld.
  4. Waarom kwam het christendom in conflict met de Romeinse keizers?

Slide 23 - Tekstslide

Belangrijk gevolg van de dalende landbouwproductie door de invallen van de Germanen in het romeinse rijk?
A
geen voedsel meer voor de steden
B
werkloosheid
C
stijgende prijzen

Slide 24 - Quizvraag

Romeinse steden in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr)
A
bleven in de middeleeuwen in oorspronkelijke staat functioneren
B
waren leeggelopen
C
werden vervangen door Middeleeuwse steden

Slide 25 - Quizvraag

Enkele steden bleven in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr) nog wel bestaan. Welke?
A
waar een bisschop van de kerk was
B
die hele hoge muur hadden
C
die een onaantrekkelijk klimaat kenden

Slide 26 - Quizvraag

de geldeconomie in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr)
A
werd gedomineerd door goud
B
was gebaseerd op waardepapieren
C
bloeide als nooit tevoren
D
was verdwenen

Slide 27 - Quizvraag

de wegen in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr)
A
functioneerde goed
B
werd uitgebreid
C
werden verwaarloosd en waren onveilig

Slide 28 - Quizvraag

Waardoor viel de landbouwstedelijke samenleving weg na de val van het Romeinse rijk?
A
Er was geen bescherming meer, handel werd onveilig
B
De steden werden vernield
C
Er was geen geld meer waar mee gehandeld kon worden
D
De wegen werden niet meer onderhouden

Slide 29 - Quizvraag

Schema over het hofstelsel

Slide 30 - Tekstslide

Het Hofstelsel (domeinstelsel)
Het hofstelsel was een economisch systeem in de vroege middeleeuwen (500–1000) waarin boeren werkten op het land van een heer (bijv. een edelman of klooster).

Slide 31 - Tekstslide

Het Hofstelsel (domeinstelsel)
  • Het land was verdeeld in domeinen (landgoederen).
  • Elk domein bestond uit:
  • Het vroonhof: het land van de heer (werd bewerkt door horigen of slaven).
  • De boerenhoeven: stukken land van horige boeren.
  • Boeren kregen bescherming van de heer tegen rovers of vijanden.
  • In ruil daarvoor:
  • Werkten ze op het land van de heer (herendiensten).
  • Betaalden ze belasting in goederen (bijv. graan, eieren).
  • Mochten ze het domein niet zomaar verlaten.

Slide 32 - Tekstslide

Het Hofstelsel (domeinstelsel)
De meeste mensen waren horigen: ze waren niet vrij, maar ook geen slaven. Ze moesten toestemming vragen om te trouwen of te verhuizen.
Het hofstelsel was zelfvoorzienend: alles wat men nodig had, werd op het domein zelf geproduceerd.

Slide 33 - Tekstslide

Het Feodale Stelsel (leenstelsel)
Het feodale stelsel was een politiek en bestuurlijk systeem waarbij koningen en hoge edelen delen van hun land "in leen" gaven aan lagere edelen.

Slide 34 - Tekstslide

Het Feodale Stelsel (leenstelsel)
  • De koning (leenheer) gaf land aan edelen (leenmannen of vazallen).
  • In ruil daarvoor beloofden deze vazallen:
  • Trouw aan de koning.
  • Militaire steun (bij oorlog).
  • Bestuur over hun gebied.
  • Leenmannen konden zelf ook weer een deel van hun gebied doorgeven aan hun eigen leenmannen (achterleen).

Slide 35 - Tekstslide

Het Feodale Stelsel (leenstelsel)
  • Het was gebaseerd op persoonlijke trouw en eer.
  • De koning had weinig directe macht; hij was afhankelijk van zijn leenmannen.
  • Dit systeem leidde vaak tot versnippering van macht.

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Tijdvak 4: Steden en staten (1000 – 1500)
  1. Waardoor ontstonden er weer steden in de Middeleeuwen?
  2. Wat was het verschil tussen een horige en een stadsburger?
  3. Hoe zag de investituurstrijd eruit en wat was de kern van het conflict?
  4. Waarom wilden koningen centraliseren, en hoe deden ze dat?

Slide 38 - Tekstslide

Geschiedenis klas 4
Steden en Staten
Opkomst van handel
Steden met stadsrecht
Strijd tussen kerk en staat
Kruistochten
Begin staatsvorming

Slide 39 - Tekstslide

Tijdvak 4
Tweede helft middeleeuwen
Sprake van opbloei van steden, samenhangend met de heropleving van de handel, ambachten en een geldeconomie. 
Feodale stelsel maakt plaatst voor staten, met meer organisatie volgens Romeinse principes. 
Koningen worden minder afhankelijk van de adel en zetten een sterke centralisatie op. Daardoor gaan vorsten botsen met de kerk.

Slide 40 - Tekstslide

Na 1000
Herleving handel over lange afstanden
Toenemend gevoel van veiligheid

Groei landbouwopbrengsten - door ontginnen en in cultuur maken gebieden - maakt landbouwgroei mogelijk. 

Slide 41 - Tekstslide

Steden
Oude Romeinse steden bloeien weer op. Nieuwe steden ontstaan. 
Ambachtslieden vestigen in steden en specialiseren zich.
Steden werden (stapel)markten en knooppunten voor internationale handel. 
Om alles mogelijk te maken ontstaat weer een geldeconomie.

Slide 42 - Tekstslide

Standensamenleving
Tv 3 - tv 4

Slide 43 - Tekstslide

Steden
Steden vormden een eigen recht: stadsrecht
Stadsrechten gegeven op officieel document met zegel koning
Ontstaan: stedelijke republieken met zelfbesturende burgers
Zelfbestuur voor elite - aristocratie

Voordelen stedelingen & voordelen vorst/heer

Slide 44 - Tekstslide

Geloof
Voor 1000 is Europa bekeerd. De paus, met bisschoppen, kregen een steeds grotere machtspositie. 

Voor bekeringen had de kerk vorsten nodig.
Een machtsstrijd ontstond.


Slide 45 - Tekstslide

Tweezwaardenleer
De paus vond zichzelf steeds belangrijker worden - tot de belangrijkste in Europa. Hij ging over het aardse en hemelse leven. 
Vorsten alleen over het aardse leven - ondergeschikt

Tweezwaardenleer: Geestelijke macht en wereldlijke macht

Slide 46 - Tekstslide

Investituursstrijd
11e eeuw: investituursstrijd
Wie was de machtigste? paus of Duitse keizer?

Na 50 jaar compromis: de keizer bemoeid zich niet met kerkelijke zaken (zoals bisschoppen), en de paus niet met wereldlijke zaken. 

Scheiding tussen kerk en staat

Slide 47 - Tekstslide

Uitbreiding
Europese macht staat na strijd vast. Europa is christelijk, daarbuiten (nog) niet. 

Noordoost-Europa: heidense gebieden veroveren
Iberisch schiereiland: verovering op Cordoba
Heilige land: kruistochten

Slide 48 - Tekstslide

Kruistochten
Christelijke ridders probeerden het Midden-Oosten te veroveren op de Islam - Heilig Land.

Na 200 jaar weer terug in Islamitische handen. 

Negen kruistochten

Slide 49 - Tekstslide

Onafhankelijkheid
Belastinggeld van steden - onafhankelijkheid vorsten van edelen. 
  • Huursoldaten i.p.v. adel.
  • Ambtenaren inhuren uit burgerij

Slide 50 - Tekstslide

Steden en staten
Burgers werden concurrent adel en geestelijken. Alleenrecht op kennis hield op. 
Steden vormden een eigen centraal bestuur met moderne administratie. Veelal naar model van Romeinse republiek. 

De eerste nationale staten ontstaan - Frankrijk, Bourgondië.
Zoveel mogelijk losstaand van de adel

Slide 51 - Tekstslide

Tijdvak 5: Steden en staten (1000 – 1500)
  1. Wat waren motieven van Europeanen om de wereld te verkennen in de 15e en 16e eeuw?
  2. Wat bedoelen we met 'renaissance'? Hoe verschilde dit van middeleeuws denken?
  3. Waarom kwam Luther in conflict met de paus?
  4. Wat waren de oorzaken van de Nederlandse Opstand tegen Filips II?

Slide 52 - Tekstslide

Tijdvak 6: Regenten en vorsten (1600 – 1700)
  1. Wat is absolutisme? Noem een voorbeeld van een absolute vorst.
  2. Waarom wordt de 17e eeuw ook wel de Gouden Eeuw genoemd voor de Republiek?
  3. Hoe werkte de VOC en waarom was deze zo belangrijk?
  4. Wat veranderde er tijdens de wetenschappelijke revolutie in hoe mensen naar de wereld keken?

Slide 53 - Tekstslide