Week 35 Nederlands 2 G

Nederlands 2 G week 35
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 2 G week 35

Slide 1 - Tekstslide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 2 - Tekstslide

Afspraken in de les

Algemene afspraken m.b.t. corona!


  • Je hebt je spullen op orde. Je hebt bij je: Kern (Nederlands lesboek), een schrift, een leesboek, een agenda en pen/papier.
  • Spullen niet op orde: BV op Magister. Dit geldt ook voor je agenda!
  • Huiswerk niet op orde: HV op magister (ook als je huiswerk voor een deel af is).
  • Mobiele telefoons/tablets => afspraken met de docent.
  • Twee keer waarschuwen moet voldoende zijn! Zo niet, na de les bij de docent melden en dan maken we een afspraak hoe het in het vervolg beter kan in de les.

Slide 3 - Tekstslide

Week 35  29 augustus t/m 2 september 2022
  • Weektaak 35: dinsdag 6 september af.
  • Lezen van boeken en lezen in de les
  • Uitleg RTTI
  • Deze week: vervolg lezen en woordenschat: onderdeel tekstdoelen.
  • Start fictie.
  •  ukjtr=> code LessonUp

Slide 4 - Tekstslide

PTD rapportperiode 1 













Herhaling taalverzorging (spelling totaal)

45 min

(1x)

NEE

104

SO

Boekentoets (2 boeken)

45 min

VK

NEE


Nr.
Toets-vorm
Leerstof/  Leerdoel
Tijd
Weging
Her-
kans
101
PW
Lezen + woordenschat en theorie lezen
45 min
3
Nee
102
SO
Taalverzorging spelling)
45 min
1
Nee
104
SO
Boekentoets (2 boeken)
45 min
1
Nee

Slide 5 - Tekstslide

Boekenlijst 2 G
  • Dit schooljaar 4 boeken
  • Niveau => zie lijst. 2/3 (boek 1 en 2). Niveau 3 (boek 3 en 4). 12 t/m 15 jaar. Lezenvoordelijst.nl
  • Wil je een ander boek lezen, overleg met je docent Nederlands.








Boek 2





Boek 3





Boek 4






Slide 6 - Tekstslide

Maar eerst...
 even ontspannen met een goed boek!

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week:

  • leer je welke doelen een schrijver kan hebben met een tekst.
  • leer je wat spanning is en hoe de schrijver spanning gebruikt om de aandacht van de lezer of kijker vast te houden.

Slide 8 - Tekstslide

Weektaak 
Begrijpend lezen
  • (her)lees de tekst op bladzijde 10
  • Maak opdracht 6 t/m 9 bladzijde 13
Fictie
  • Lees uitleg op bladzijde 30
  • Maak opdracht 1 t/m 8 bladzijde 31

Slide 9 - Tekstslide

Herhaling vorige week
Vorige week zijn er gestart met de eerste weektaak. We hebben gesproken over de teksdoelen die een schrijver kan hebben, als hij/zij een tekst schrijft. Welke doelen kan een schrijver met een tekst hebben?

Slide 10 - Tekstslide

Controleer je huiswerk. De antwoorden staan aan het eind van de les!

Slide 11 - Tekstslide

Uitleg theorie
Op de volgende dia's wordt de lesstof van deze week behandeld.

Slide 12 - Tekstslide

Tekstdoelen (p. 10)
  • Informeren: feiten, objectief (studieboek).

  • Beschouwen: opinie, meerdere kanten (recensie, discussiestuk).
     
  • Overtuigen: mening, argumenten (betoog, ingezonden brief).

  • Activeren: de lezer aanzetten tot iets (advertentie goed doel, antirookbrochure).

  • Amuseren: de lezer vermaken (grap, blog).

Slide 13 - Tekstslide

Kortom.....
Het tekstdoel herkennen helpt je bij het lezen van de tekst.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Spanning (bladzijde 31)

Slide 16 - Tekstslide

Spanning (bladzijde 31)

Slide 17 - Tekstslide

Spanning (bladzijde 31)

Slide 18 - Tekstslide

Evaluatie
  • Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?
  • Weet je waarom het belangrijk is om tekstdoelen te kunnen herkennen?
  • Waarom gebruikt een schrijver spanning in zijn/haar verhaal?

Slide 19 - Tekstslide

Nakijken huiswerk

Slide 20 - Tekstslide

Lezen opdracht 1 bladzijde 11
1 a activeren
b amuseren
c informeren
d beschouwen
e overtuigen
f activeren
g beschouwen
h informeren
i amuseren

Slide 21 - Tekstslide

Lezen opdracht 2 bladzijde 11
2 a informeren
b amuseren
c overtuigen
d activeren
e beschouwen

Slide 22 - Tekstslide

Lezen opdracht 3 bladzijde 11
a Beschouwen: ‘Maar’ en ‘echter’ geven tegenstellingen aan en in beschouwende teksten worden
bepaalde zaken tegenover elkaar gezet. 
b Overtuigen: ‘Omdat’ geeft een reden of argument aan en in overtuigende teksten worden
argumenten gegeven bij een mening. 
c Activeren: In activerende teksten wil de schrijver de lezer aanzetten om iets te doen of kopen. Dat
gebeurt vaak in de gebiedende wijs.

Slide 23 - Tekstslide

Lezen opdracht 3 bladzijde 11
d Informeren en overtuigen: In informerende teksten worden vooral feiten beschreven. Iets wat
door wetenschappelijk onderzoek is aangetoond, wordt als feitelijk gezien. In overtuigende
teksten kan wetenschappelijk onderzoek als argument voor iets worden gebruikt. 
e Overtuigen en activeren: Bij deze tekstdoelen wil je graag weten of de schrijver partijdig of
neutraal is. De schrijver wil de lezer namelijk overtuigen van een bepaalde mening of om iets te  doen of kopen. Als je weet wie de schrijver is, weet je vaak beter waarom hij je wil overtuigen. 

Slide 24 - Tekstslide

Lezen opdracht 4 bladzijde 11
a Bijvoorbeeld: een routebeschrijving
b Bijvoorbeeld: een reclame voor nieuwe shampoo
c Bijvoorbeeld: een artikel over de voor- en nadelen van sociale media
d Bijvoorbeeld: een betoog dat de kantine vernieuwd moet worden
e Bijvoorbeeld: een stripverhaal over voetbal

Slide 25 - Tekstslide

Lezen opdracht 5 bladzijde 11
Klassikaal bespreken

Slide 26 - Tekstslide

RTTI
R = Reproductie
Vragen op reproductieniveau zijn vragen waarbij de leerling zelf niets wezenlijks toe hoeft te voegen aan datgene wat hij geleerd heeft. Met deze vragen kan inzichtelijk gemaakt worden of de leerling de geleerde stof kan reproduceren. Denk bijvoorbeeld aan het kunnen reproduceren van warenkennis, gereedschapskennis, een stappenplan of de werking van apparatuur.

Slide 27 - Tekstslide

1 = Toepassingsgericht 1
Bij vragen en opdrachten op het niveau van toepassing 1 moet een leerling dat wat hij geleerd heeft kunnen toepassen in situaties die hij al geoefend heeft of in situaties die daar sterk op lijken. Op deze manier kan gekeken worden of de leerling de aangeleerde kennis – dat wil zeggen begrippen en stappenplannen – in deze situaties goed kan toepassen.

Slide 28 - Tekstslide

T2 = Toepassingsgericht 2
Vragen op het niveau van toepassing 2 gaan een stapje verder dan vragen op het niveau van toepassing 1. De leerling moet op dit niveau in nieuwe situaties of contexten zelf kunnen bepalen welke (onderdelen van) stappenplannen of methodes hij moet gebruiken. Hij moet combinaties maken en verbanden leggen.

Slide 29 - Tekstslide

I = Inzicht
De leerling krijgt geen methode, context of situatie aangeboden, maar alleen een vraagstuk. Hij moet zelf bepalen hoe hij het gaat aanpakken. De leerling heeft alleen de leerstof tot zijn beschikking om de vraag op te lossen. Hij laat zien dat hij vanuit verschillende, ook nieuwe, perspectieven kan denken.

Slide 30 - Tekstslide

Meervoudsvorming (bladzijde 51

Slide 31 - Tekstslide

Meervoudsvorming (bladzijde 51

Slide 32 - Tekstslide

Meervoudsvorming (bladzijde 51

Slide 33 - Tekstslide

Meervoudsvorming (bladzijde 51

Slide 34 - Tekstslide

Meervoudsvorming (bladzijde 51

Slide 35 - Tekstslide

Meervoudsvorming (bladzijde 51

Slide 36 - Tekstslide

Meervoudsvorming (bladzijde 51

Slide 37 - Tekstslide

Meervoudsvorming (bladzijde 51

Slide 38 - Tekstslide

Woordenschat 
Opdracht

Maak 3 zinnen, waaruit blijkt dat je weet wat het woord betekent.
Als ik je nummer roep, dan ga je je zin intypen.

Slide 39 - Tekstslide

Woordenschat 
1. dwars
2. een toespeling making op
3. perspectief
4. stigmatiseren
5. promoten

Slide 40 - Tekstslide

1. Maak een zin met het woord een toespeling maken op

Slide 41 - Open vraag

2. Maak een zin met het woord perspectief

Slide 42 - Open vraag

3. Maak een zin met het woord stigmatiseren.

Slide 43 - Open vraag

Weektaak 37 afgerond

Slide 44 - Tekstslide