1mhv Unit 3 Lesson 2

Wat heb je in
de vakantie gedaan?
1 / 26
volgende
Slide 1: Woordweb
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat heb je in
de vakantie gedaan?

Slide 1 - Woordweb

Unit 3 Lesson2
Na vandaag kun je:
  • Dingen en personen met elkaar vergelijken in het Engels.

Slide 2 - Tekstslide

Benodigdheden
Je hebt nodig:
  • Het boek (digitaal/fysiek)
  • Een mobiele telefoon of ander device
  • Een laptop

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling
We gaan eerst even:
  • Een paar woorden van Lesson 2 herhalen
  • Kijken naar de verschillende types woorden

Slide 4 - Tekstslide

Woorden
Kies bij de volgende vragen telkens de juiste vertaling van het gegeven woord.

Slide 5 - Tekstslide

The fare for the bus is very cheap.

fare
A
veerboot
B
tarief
C
halte
D
vertraging

Slide 6 - Quizvraag

We need to get off at the next stop.

stop
A
overtappen
B
afstand
C
halte
D
bestemming

Slide 7 - Quizvraag

Ik ga altijd met de fiets naar school.

fiets
A
car
B
cycle
C
bicycle
D
subway

Slide 8 - Quizvraag

Het verkeer zat compleet vast.

verkeer
A
plane
B
ticket
C
taxi
D
traffic

Slide 9 - Quizvraag

Types woorden
Sleep bij de volgende oefening de woorden naar het juiste type.

Slide 10 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
(mensen/dingen)
Werkwoord
(doe woorden)
Bijvoeglijk naamwoord
(zegt iets over een persoon/ding)
ferry
slow
to transfer
to fly
fast
journey
traffic
safe
cycling

Slide 11 - Sleepvraag

Welke type woord gebruik je om vergelijkingen te maken?
A
werkwoorden
B
zelfstandige naamwoorden
C
bijvoeglijke naamwoorden
D
geen van allen

Slide 12 - Quizvraag

Bekijk de volgende zinnen.
Peter is smarter than Henry.
That car is faster than my car.

James is the happiest boy I know.
That plane is the safest ever.

Slide 13 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in.
A bicycle is ______ a car. (slow)

Slide 14 - Open vraag

Vul de juiste vorm in.
Peter is ______ Theo. (tall)

Slide 15 - Open vraag

Vul de juiste vorm in.
Mike is ______ boy I know. (strong)

Slide 16 - Open vraag

Vul de juiste vorm in.
This cake is _____ ever. (big)

Slide 17 - Open vraag

Bekijk de volgende zinnen.
He is more intelligent than me.
That photo is more interesting than this one.

This has to be the most beautiful painting ever.
This is the most comfortable chair there is.

Slide 18 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in.
A bicycle is ______ a car. (expensive)

Slide 19 - Open vraag

Vul de juiste vorm in.
Peter is ______ Theo. (dangerous)

Slide 20 - Open vraag

Vul de juiste vorm in.
Mike is ______ boy I know. (interesting)

Slide 21 - Open vraag

Vul de juiste vorm in.
This cake is _____ ever. (amazing)

Slide 22 - Open vraag

Nu zijn jullie aan de beurt
In de volgende oefening moet je zoveel mogelijk vergelijken maken met onderstaande afbeelding.



Bijvoorbeeld:
Tom is older than Sally. 
Ellen is the youngest.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Woordweb

Vergelijkingen
Let op:
  • Bij korte woorden lijkt het erg veel op het Nederlands.
  • Bij langere woorden werkt het anders.
  • Let goed op de verandering in spelling bij sommige woorden.

Slide 25 - Tekstslide

Deze week
Maken en leren:
  • Het huiswerk voor deze week.

Tijdens de laatste les deze week gaan jullie het leerpad maken.

Slide 26 - Tekstslide