HA1: Grammatica: meewerkend voorwerp

Grammatica
zinsdelen herhaling H 1 t/m 6 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
zinsdelen herhaling H 1 t/m 6 

Slide 1 - Tekstslide

Doel:

Je kent al het onderwerp, de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp en bijwoordelijke bepaling.



Slide 2 - Tekstslide

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'Jan'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 3 - Quizvraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 4 - Quizvraag

Herhaling:

gezegde: alle werkwoorden uit de zin


onderwerp: wie (wat) + gezegde


lijdend voorwerp: wat (wie) + gezegde + onderwerp

Slide 5 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

aan (voor) wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp


Check daarna of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen.

Soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen

Slide 6 - Tekstslide

Is dit een meewerkend voorwerp?

Hij laat al zijn geld na [aan goede doelen].
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 8 - Quizvraag

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Mag ik u een kopje koffie aanbieden?

Slide 10 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.

Slide 11 - Open vraag

Het meewerkend voorwerp is:
De ober heeft eindelijk een glas cola voor Meindert ingeschonken.

Slide 12 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Hij geeft zijn zus een knuffel.

Slide 13 - Open vraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling in deze zin?

Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Gisteren hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
we
B
hebben behandeld
C
de bijwoordelijke bepaling
D
gisteren

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Gister hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
gister
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Met deze auto wil ik rijden.
A
met deze auto
B
wil rijden
C
auto
D
ik

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Ik heb alles aan mijn vriendin verteld.
A
aan mijn vriendin
B
ik
C
alles
D
er is in deze zin geen bijwoordelijke bepaling

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 19 - Quizvraag