Periode 2 - les 3b-1D

Periode 2 - les 3b-1D
Tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooide tijd
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Periode 2 - les 3b-1D
Tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooide tijd

Slide 1 - Tekstslide

Doelen van deze les
Aan het einde van de les kun je:

 
  • Werkwoorden in de tegenwoordige tijd op de juiste manier spellen;
  • Werkwoorden in de verleden tijd op de juiste manier spellen;
  • Uitleggen wat het verschil is tussen een zwak en een sterk werkwoord;
  • Werkwoorden in de voltooide tijd op de juiste manier spellen.

Slide 2 - Tekstslide

Zelfstandig aan het werk zonder instructie

Djaël
Kyra
Niels
Meedoen met Lesson-up



De rest van de klas

Slide 3 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Vervang wanneer het onderwerp enkelvoud is het werkwoord voor lopen. Hoor je loopt, schrijf dan een -t achter de stam

Wordt/Word hij
Zij vind/vindt
Het gebeurt/gebeurd morgen
Hij beïnvloed/ beïnvloedt haar 

Slide 4 - Tekstslide

Verleden tijd
In de verleden tijd heb je zwakke en sterke werkwoorden.

  • Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank. Achter de stam schrijf je -te(n) of -de(n).
  • Sterke werkwoorden veranderen wel van klank. Het woord klinkt dus anders in de verleden tijd (lopen - liepen).

Slide 5 - Tekstslide

Voltooide tijd
Bij de voltooide tijd heb je een hulpwerkwoord (vaak een vorm van hebben, zijn, worden) en een voltooid deelwoord.

1) Het voltooid deelwoord begint vaak met een voorvoegsel (ge-, be-, ont-, her-, ver-).
Het was gebeurd/gebeurt
2) Er staat een vorm van hebben/zijn in de zin(of had of was) 
Het was gebeurd/gebeurt
Twijfel je over een -t of -d aan het eind? Gebruik het hulpwoord

Slide 6 - Tekstslide

'T SeXy-FoKSCHaaP/ 'T eX-KoFSCHiP
Neem het hele werkwoord en haal daar -en aan het einde vanaf. Wat is dan je laatste letter?
Hij heeft haar beïnvloe??
Beïnvloeden- en= Beïnvloed

Zit deze letter wel in het hulpwoord? Dan schrijf je de -t 
Zit de letter niet in het hulpwoord? Dan schrijf je de -d 
Hij heeft haar beïnvloed

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Waarom (gebeuren) ............. mij dat nou altijd?
A
gebeurt
B
gebeurdt
C
gebeurd

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Mijn ouders (verstijven).......... toen ze de ravage in huis zagen.
A
verstijven
B
verstijfden
C
versteven
D
verstijfdden

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Ze hebben flink (schranzen).............
A
schranzen
B
schransden
C
geschranst
D
geschransd

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Daar heb ik geen conclusies aan (verbinden)..............
A
verbind
B
verbint
C
verbonden
D
verbondden

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Je (raden)......... nooit wie ik tegen kwam.
A
raadde
B
raad
C
raadt
D
raade

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Toen (duwen)........ we de auto uit de modder.
A
duwen
B
duwden
C
douwden
D
duwdden

Slide 13 - Quizvraag

Opdrachten deze week
  • 2F | taalverzorging | werkwoordspelling | tegenwoordige tijd | opdracht 1 t/m 3
  • 2F | taalverzorging | werkwoordspelling | verleden tijd | opdracht 1 t/m 3
  • 2F | taalverzorging | werkwoordspelling | voltooid deelwoord | opdracht 1 t/m 3 
    Klaar? Mag je wat voor jezelf doen, of even pauze houden!

Slide 14 - Tekstslide