H4 Uitleg theorie

Productie
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met tekstslides en 15 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Productie

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 4.1
  1. Van het land tot klant.
  2. Bedrijfskolom, toegevoegde waarde.

  3. Productiekosten, kostprijs.
  4. Productiesectoren.

Slide 2 - Tekstslide

Produceren = maken van goederen en leveren van diensten

Verschillende productiefasen, van grondstof tot eindproduct

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

  • Bedrijfskolom = alle bedrijven de meewerken aan een product
  • Toegevoegde waarde = hoeveel een product telkens meer waard wordt doordat een bedrijf het product bewerkt

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Productiekosten = alle kosten die je maakt bij het produceren

Productiekosten = grondstof, energie, huur, personeel

Kostprijs per product = alle productiekosten / aantal producten

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Productiesectoren
Kunt bedrijven in groepen delen = productiesector 

  • Agrarische bedrijven - maken grondstoffen
  • Industriele bedrijven - gebruiken grondstoffen voor productie van goederen
  • Dienstverlenende bedrijven - leveren diensten

Slide 10 - Tekstslide

Paragraaf 4.2
  1. Ondernemer.
  2. Productiefactoren.
  3. Investeren.
  4. Winst berekenen.
  5. Verlies, failliet.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Ondernemer
  • Een ondernemer = iemand die met eigen bedrijf zijn         inkomen verdient
  • Kan alleen maar je kunt ook personeel in dienst hebben.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Productiefactoren
  • Natuur (grondstoffen)
  • Arbeid (al het werk dat mensen doen) 
  • Kapitaal (geld voor gereedschap, gebouw, machines)

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Kapitaalgoederen - investeren
  • Gereedschap, gebouw, machines, auto's, zijn kapitaalgoederen
  • Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen = investeren

Slide 17 - Tekstslide

Concurrenten
Bedrijven die dezelfde soort producten maken of dezelfde soort diensten leveren zijn elkaars concurrenten.

Ze willen dat je voor hen kiest door reclame, lagere prijs, betere product of extra service

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Winst
  • Winst = omzet (opbrengst) - kosten
  • Verlies = als je kosten hoger zijn dan je opbrengst
  • Failliet = als je verlies lijdt en je schulden niet meer kunt betalen - het bedrijf wordt gesloten 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Paragraaf 4.3

Technologische ontwikkeling = 

nieuwe kennis van techniek en nieuwe uitvindingen

Slide 22 - Tekstslide


Mechanisatie = 

machines nemen werken van mensen over

Slide 23 - Tekstslide

automatisering =

als computers en computerprogramma's werk overnemen

Slide 24 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
  • is de hoeveelheid producten die een werknemer in een bepaale tijd kan maken.
  • door mechanisatie en automatisering kan arbeidsproductiviteit stijgen.
  • hoe hoger de arbeidsproductiviteit, hoe lager de kostprijs per product.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Afschrijving
waardevermindering van een kapitaalgoed

Afschrijving per jaar = aanschafprijs : aantal gebruiksjaren

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Paragraaf 4.4
  1. Milieuschade, duurzaam produceren.
  2. Coca-Cola duurzaam?
  3. Recycling.
  4. Maatschappelijke kosten.

Slide 29 - Tekstslide

Milieuschade
  • alle negatieve gevolgen van ons gedrag op het milieu
  • voorbeelden:
  • vervuiling lucht, water en bodem
  • energieverbruik
  • verbruik van grondstoffen
  • afval

Slide 30 - Tekstslide

Duurzaam produceren
Rekening houden met mens en milieu bij produceren noem je duurzaam produceren

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Slide 33 - Video

Recycling
van afval nieuw materiaal maken

voordelen:
-minder grondstoffen uit de natuur nodig
-minder afval verbranden/weggooien

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Maatschappelijke kosten
De samenleving betaalt mee aan de kosten van de milieuschade

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video