3H1 H5 Grammatica woordsoorten

Woordsoorten
GRAMMATICA
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten
GRAMMATICA

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning

  • Terugblik vorige les
  • Wat weet je al?
  • Instructie
  • Werken
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel

Aan het einde van deze les kan je de woordsoort vaststellen van woorden die tot meerdere woordsoorten kunnen behoren.

  • Die/dat: aanwijzend voornaamwoord + betrekkelijk voornaamwoord 
  • Wie/wat: betrekkelijk voornaamwoord + vragend voornaamwoord  + telwoord (onbepaald) + onbepaald voornaamwoord  



Slide 3 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op
die je van
de vorige les
onthouden hebt.

Slide 4 - Woordweb

Wat wordt er bedoeld met
een aanwijzend voornaamwoord?
Schrijf er twee op.

Slide 5 - Woordweb

Wat wordt er bedoeld met
een vragenvoornaamwoord?
Schrijf er twee op.

Slide 6 - Woordweb

Wat wordt er bedoeld met
een betrekkelijk voornaamwoord?
Wanneer gebruik je die?

Slide 7 - Woordweb

Wat is een onbepaald voornaamwoord?
Schrijf er twee op.

Slide 8 - Woordweb

In het kort
Aanwijzend voornaamwoord die/dat
Je kunt het ‘aanwijzen + de die/dat vervangen door deze/dit
Betrekkelijk voornaamwoord die/dat
Het verwijst naar een antecedent + de die/dat kan niet worden vervangen door deze/dit

Betrekkelijk voornaamwoord wie/wat
Verwijst terug naar een antecedent
Vragend voornaamwoord wie/wat
Verwijst niet terug naar een antecedent
Telwoord (onbepaald) wie/wat
Wie/wat kun je vervangen door 'een beetje'
Onbepaald voornaamwoord wie/wat
Wie/wat kun je vervangen door 'iets'






Slide 9 - Tekstslide

Werk voor de deze les:
Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je kan geen vragen stellen 
  • je werkt in stilte en je mag niet praten of overleggen en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in stilte lezen of werken aan een ander vak

Blz. 156, startopdracht + opdracht 1, 2, 3 
+nakijken en verbeteren met een andere kleur --> stel vragen over opdrachten tijdens de volgende les

Wat niet af is  = huiswerk!

Slide 10 - Tekstslide

Lastige woorden: die/dat - aanwijzend voornaamwoord
  • Je kunt de die/dat vervangen door deze/dit
  • Je kunt het 'aanwijzen'

Je kunt lachen met die leerlingen van dat groepje.
--> Je kunt lachen met deze leerlingen van dit groepje.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Lastige woorden: die/dat - betrekkelijk voornaamwoord
  • je kunt de die/dat  niet vervangen door deze/dit
  • die/dat verwijst naar een antecedent

De leerling die daar staat, heeft het boek dat hij las niet bij zich.
De leerling deze daar staat, heeft het boek dit hij las niet bij zich.

Slide 13 - Tekstslide

Lastige woorden: wie/wat - betrekkelijk voornaamwoord
Verwijst terug naar een antecedent

--> Vertel me alles wat je geleerd hebt.
--> De docent van wie 3H1 Nederlands krijgt, is ook hun mentor.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Lastige woorden: wie/wat - vragend voornaamwoord
Verwijst niet terug naar een antecedent

--> De leerlingen van 3H1 weten nog niet wat voor profielen ze volgend jaar  gaan kiezen.
--> 3H1 weet nog niet wie er voor Literatour op bezoek komt.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Lastige woorden: wie/wat - telwoord (onbepaald)
Wie/wat kun je vervangen door 'een beetje'
--> In de koelkast ligt wat fruit voor jullie.


Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Lastige woorden: wie/wat -  onbepaald voornaamwoord
Wie/wat kun je vervangen door 'iets'
--> Nemen jullie morgen allemaal wat mee?

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Als je die advertentie moet geloven, is de laptop supersnel.
A
onbepaald voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Heb jij al wat voor Fleur gekocht?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 23 - Quizvraag

Het telefoonhoesje dat Timon graag wilde hebben, is uitverkocht.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 24 - Quizvraag

Weet jij wie er naar het schoolfeest gaan?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 25 - Quizvraag

Werk voor de deze les:
Blz. 156, startopdracht + opdracht 1, 2, en 3
+nakijken en verbeteren met een andere kleur --> stel vragen over opdrachten tijdens de volgende les

Wat niet af is  = huiswerk!
timer
15:00

Slide 26 - Tekstslide

Ik kan de woordsoort vaststellen van de woorden 'die/dat' en 'wie/wat'.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Lesdoel

Aan het einde van deze les kan je de woordsoort vaststellen van woorden die tot meerdere woordsoorten kunnen behoren.

  • Die/dat: aanwijzend voornaamwoord + betrekkelijk voornaamwoord 
  • Wie/wat: betrekkelijk voornaamwoord + vragend voornaamwoord + telwoord (onbepaald) + onbepaald voornaamwoord  



Slide 28 - Tekstslide

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 29 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 30 - Open vraag