Klas 2 Blok 1 Spelling: Tegenwoordige tijd, verleden tijd, voltooide tijd

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Werkwoordspelling

Doel van de les

Aan het eind van de les kun je het volgende goed spellen:

pv in de tegenwoordige tijd;

pv in de verleden tijd en

voltooid deelwoorden

Werkwoorden kun je in 3 tijden schrijven:

tegenwoordige tijd

verleden tijd

voltooide tijd

Werkwoordspelling

Tegenwoordige tijd	ik vorm
Verleden tijd	ik-vorm + de(n) ik-vorm + te(n)
Voltooide tijd	hebben / zijn ge, be, ver, ont, her

Werkwoorden in drie tijden

tegenwoordige tijd        verleden tijd              voltooide tijd 

Ik kook.                                 Ik kookte.                     Ik heb gekookt. 

 

De meisjes lopen.           De meisjes liepen.   De meisjes hebben                                                                                               gevoetbald.

Hij gaat.                              Hij ging.                         Hij is gegaan.

Tegenwoordige tijd

Het gebeurt nu.

Gebruik het werkwoord 'lopen' om te controleren hoe je het schrijft!

Zet in de tegenwoordige tijd:
Mijn moeder (koken) elke avond.

1. kook
2. kookt
3. kookd

Zet in de tegenwoordige tijd:
Het huis (branden) al een tijdje.

Verleden tijd

Het is geweest

ik-vorm + de(n)

ik-vorm + te(n)

Zet in de verleden tijd:
Mark (vluchten) voor zijn leven.

Zet in de verleden tijd:
De meisjes (voetballen) elke week.

1. voetbalde
2. voetbalden
3. voetbalte
4. voetbalten

voltooide tijd

Het is geweest 

Altijd een werkwoord hebben of zijn 

ge, be, ver, ont, her

De kinderen hebben (voetballen)

1. gevoetbald
2. gevoetbaldt
3. gevoetbalt

U hebt een briefje (schrijven).

1. geschrijft
2. geschrijfd
3. geschreven

Wij hebben per trein (reizen).

De lerares Nederlands ontleedt eerst een paar zinnen op het smartbord als voorbeeld.

________

1. tegenwoordige tijd
2. voltooide tijd
3. verleden tijd

In de biologieles hebben we een kikker ontleed.

________

1. tegenwoordige tijd
2. voltooide tijd
3. verleden tijd

Vul het voltooid deelwoord in.
Ik heb wel 10 minuten ...(fietsen)

Ik weet het verschil tussen de tegenwoordige tijd en de verleden tijd.

😒🙁😐🙂😃

Deze uitleg heeft mij geholpen.

😒🙁😐🙂😃