Grammatica zinsontleding 3 mavo les 1

Leesvraag:
Waarom zou jouw hoofpersoon wel óf juist niet het nut van grammatica inzien? 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leesvraag:
Waarom zou jouw hoofpersoon wel óf juist niet het nut van grammatica inzien? 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Je kunt een zin ontleden in de vaste volgorde (pv, zindelen, wwg, ow, lv, mv, bwb). 

Slide 2 - Tekstslide

WE ONTLEDEN IN VASTE VOLGORDE
  1. persoonsvorm                        PV
  2. werkwoordelijk gezegde     WWG
  3. zinsdelen maken   
  4. onderwerp                              O
  5. lijdend voorwerp                   LV
  6. meewerkend voorwerp       MV
  7. bijwoordelijke bepaling       BWB

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordelijke gezegde
Het werkwoordelijke gezegde zijn alle werkwoorden in de zin.

Bijvoorbeeld:
De postbode heeft het pakje bij de buren van nummer 24 bezorgd.
Laat je je buurman zijn hond op een warme dag alleen in de auto achter?

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijke gezegde in de volgende zin?
"Tijdens zijn vakantie heeft Tristan een cursus zweefvliegen gevolgd."

Slide 6 - Open vraag

Zinsdelen vinden
  1. Persoonsvorm is altijd een zinsdeel.
  2. Alle woorden voor de persoonsvorm vormen één zinsdeel.
  3. Hussel de zin om de zinsdelen te vinden. 
  4. Ieder zinsdeel heeft een aparte betekenis. 

Slide 7 - Tekstslide

Zet de zinsdeelstrepen op de juiste plek!
"De postbezorger heeft het pakketje bij de buren van nummer 24 bezorgd."

Slide 8 - Open vraag

Zet de zinsdeelstrepen op de juiste plek!
"Tijdens de vakantie heeft Tristan een cursus zweefvliegen gevolgd."

Slide 9 - Open vraag

Onderwerp
Het onderwerp is de persoon of het voorwerp die de handeling uitvoert. Het onderwerp is gekoppeld aan de persoonsvorm.
Je kan het onderwerp op twee manieren vinden:
  1. Het onderwerp is het antwoord op de vraag: wie/wat + gezegde
  2. Door het getal van de zin te veranderen, verandert de persoonsvorm en ook het onderwerp.
VOORBEELD
"Tijdens de vakantie heeft Tristan een cursus zweefvliegen gevolgd."
wie / wat + gezegde = wie heeft gevolgd. Antwoord: Tristan
Getal veranderen: Tijdens de vakantie hebben ze (Tristan en nog iemand) een cursus zweefvliegen gevolg.

Slide 10 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
  

lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp? 

Vorige week wilden Bart en Kees een cadeaubon gaan kopen voor de jarige juf.
Wie / wat wilden Bart en Kees kopen?  antwoord en lijdend voorwerp: een cadeaubon


LET OP: het lijdend voorwerp begint NOOIT met een voorzetsel

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin (wie/wat + gez + ond)?

"De postbode heeft het pakketje bij de buren van nummer 24 bezorgd."

Slide 12 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp uit de volgende zin?
(wie/wat + gez + ond)

"Tijdens zijn vakantie heeft Tristan een cursus zweefvliegen gevolgd."

Slide 13 - Open vraag

Meewerkend voorwerp
Is altijd een persoon of een zaak die iets ontvangt (meestal het lijdend voorwerp).

Je vindt het meewerkend voorwerp op de volgende manier
aan/voor wie + wwg + ow + (lv)?

Hij heeft aan Sanne een cadeau gegeven.
Aan / voor wie heeft hij een cadeau gegeven?  antwoord: Sanne

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
(aan wie / voor wie + gez + ond + lv)

"Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen voor de jarige juf."

Slide 15 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
(aan wie / voor wie + gez + ond + lv)

"Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven."

Slide 16 - Open vraag

Bijwoordelijke bepaling

Slide 17 - Tekstslide

IN DE KRANT staat een leuk artikel over kwallen. Het dikgedrukte zinsdeel is..
A
bijwoordelijke bepaling
B
geen bijwoordelijke bepaling

Slide 18 - Quizvraag

De rode brandweerauto staat VOOR ONS HUIS.
Het dikgedrukte zinsdeel is...
A
geen bijwoordelijke bepaling
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 19 - Quizvraag

Schrijf de bijwoordelijke bepalingen in de volgende zin op

Tijdens de voorstelling voor de brugklassen was het erg rumoerig in de zaal.

Slide 20 - Open vraag