2T Modals

Grammar 4 Modals 
modals = hulpwerkwoorden

I can use modals in a sentence
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammar 4 Modals 
modals = hulpwerkwoorden

I can use modals in a sentence

Slide 1 - Tekstslide

blz. 113

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Hulpwerkwoorden
should = zou moeten
must = moeten
have/has (got) to = iets moet van iemand anders

Slide 4 - Tekstslide

Should

should (+not) + hele werkwoord

jij vindt dat iets (niet) zou moeten.
Je geeft een advies. Je zegt dat het goed is om iets te doen, maar het is niet verplicht

You should try that icecream, it's delicious

You should brush your teeth


Slide 5 - Tekstslide

Must

Must (+not) + hele werkwoord

jij vindt dat iets (niet) moet.
Must is krachtiger dan should.

You must check the tyres.
You mustn't buy that game. It's a waste of money.

Slide 6 - Tekstslide

Have (got) to

has/have (got) to + hele werkwoord

Iets moet van iemand anders, niet van jou.

Je geeft een noodzaak, zekerheid of verplichting aan.


Mum says I have to do the dishes.
You have to turn off your phone in class.

Slide 7 - Tekstslide

Have to in ontkenningen

Als je have to in ontkennende zinnen gebruikt, dan verandert de betekenis van 'moeten' in 'niet hoeven'.


Don't have to + hele werkwoord 
Doesn't have to + hele werkwoord

She doesn't have to walk her dog.

Slide 8 - Tekstslide

Verbod / verplichting
Advies
Eigen mening
have to
has to
must
should

Slide 9 - Sleepvraag

Hulpwerkwoorden
should = zou moeten
must = moeten
have/has (got) to = iets moet van iemand anders

Slide 10 - Tekstslide

My room is a mess.
I ______ (zou moeten) clean it up.
A
have to
B
should
C
must

Slide 11 - Quizvraag

She _______ save that money for her driver's licence! (advice/opinion)
A
have to
B
should
C
must

Slide 12 - Quizvraag

I _______ be in the hospital at 5 o'clock. I have an important meeting.
A
have to
B
should
C
must

Slide 13 - Quizvraag

I _______ study hard for this testweek.
(vind je zelf, maar erg krachtig!)
A
have to
B
should
C
must

Slide 14 - Quizvraag

I ................... go to school today.
A
have to
B
must
C
should

Slide 15 - Quizvraag

You ............. try this delicious ice cream.
A
have to
B
must
C
should

Slide 16 - Quizvraag

We ...................... wear boots, it's raining outside.
A
have to
B
must
C
should

Slide 17 - Quizvraag

They ................. pass their exams if they want to graduate.
A
have to
B
must
C
should

Slide 18 - Quizvraag

He ................... wait if the traffic light is red.
A
have to
B
must
C
should
D
has to

Slide 19 - Quizvraag

She .................. call her friend to catch up.
A
have to
B
must
C
should
D
has to

Slide 20 - Quizvraag

You ................ go to Disneyland sometime, it's awesome!
A
have to
B
must
C
should

Slide 21 - Quizvraag

De modal should betekent...?
A
een dringend advies
B
een verplichting
C
een vrijblijvend advies

Slide 22 - Quizvraag

De modal must betekent...?
A
een dringend advies
B
een verplichting
C
een vrijblijvend advies

Slide 23 - Quizvraag

De modal have to betekent...?
A
een dringend advies
B
een verplichting door iemand anders
C
een verplichting voor jezelf

Slide 24 - Quizvraag

You ... brush your teeth every day

Slide 25 - Open vraag

People ... drink water to stay alive

Slide 26 - Open vraag

His mum says he ... clean his room

Slide 27 - Open vraag

We ... call the doctor, because your temperature is too high

Slide 28 - Open vraag

Huiswerk
Chapter 2     I  Writing&Grammar
online: opdr. 57,58,59
Chapter 2    H   Speaking&Stones: opdr. 54

Slide 29 - Tekstslide