les 19/10 grammatica woordsoorten voornaamwoorden

Aan het eind van deze week:
- Kun je zinnen verdelen in zinsdelen
- Weet je wat het verschil is tussen zinsdelen en woordsoorten
- Ken je het naamwoordelijk gezegde
- Heb je alle voornaamwoorden herhaald en weet je wat het aanwijzend en vragend voornaamwoord is

Pak je schrift voor aantekeningen!


1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Aan het eind van deze week:
- Kun je zinnen verdelen in zinsdelen
- Weet je wat het verschil is tussen zinsdelen en woordsoorten
- Ken je het naamwoordelijk gezegde
- Heb je alle voornaamwoorden herhaald en weet je wat het aanwijzend en vragend voornaamwoord is

Pak je schrift voor aantekeningen!


Slide 1 - Tekstslide

Voornaamwoorden:
- persoonlijk voornaamwoord
- bezittelijk voornaamwoord
- aanwijzend voornaamwoord
- vragend voornaamwoord

- wederkerend voornaamwoord
- wederkerig voornaamwoord

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Enkelvoud
Meervoud
Verwijst naar iemand
Ik houd van chocola.
Ik, jij, je, u, hij, zij, ze, het
--> Onderwerp
Houden jullie van chocola?
Wij, we, jullie, u, zij, ze
--> Onderwerp
Ik ga samen met hem.
Mij, me, jou, je, u, hem, haar, het
--> Geen onderwerp
Spreken we bij ons af? 
Ons, jullie, u, hun, hen, ze

--> Geen onderwerp
Verwijst naar iets
Mag ik die nietmachine even, ik heb hem nodig. 
Fenna heeft nieuwe sneakers! Ik vind ze heel mooi.

Slide 3 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Enkelvoud
Meervoud
Het is mijn hondje 
mijn/m'n
Het hondje is van ons 
ons/onze
jouw/je
jullie
uw
uw
zijn/z'n
hun
haar
zijn

Slide 4 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
  • Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets aan: 
deze, die, dit, dat, zo'n, dergelijke, zelf, hetzelfde, dezelfde

Deze dag gaat heel leuk worden. 
Die leerling heeft goed gescoord! 
 
  • Staat meestal voor een ZN: deze hond 
maar je kan het er ook achter denken: luistert beter dan die (hond)
Hij kreeg een horloge voor zijn verjaardag en vond dat (horloge) het mooiste cadeau. 
Mijn broer heeft het geluid van zijn telefoon altijd veel te hard en ik vind dat (hij het geluid te hard heeft) erg storend. 

Slide 5 - Tekstslide

Let op
De woorden dat en die behoren tot meerdere woordsoorten.
  • Dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoord als je ze kunt vervangen door dit en deze
Ik vind dat erg storend.
Ik heb die telefoon gekregen.

  • Woorden die een plaats of richting aangeven zijn nooit aanwijzend voornaamwoord (daar, daarheen, daarover, daarlangs)

Slide 6 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord 
Een vragend voornaamwoord staat aan het begin van een vraag.
Wie, wat, welke, wat voor (een)

  • Wie loopt daar in de verte?
  • Mijn zus vraagt aan mijn moeder wie er allemaal op bezoek komen. 
  • Oma vroeg wat ik allemaal op school geleerd had. 

Slide 7 - Tekstslide

Let op
Wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord. 

  • Dat meisje op wie jij verliefd bent, woont bij mij in de straat.
  • Alles wat hij aanraakte veranderde in goud.

Slide 8 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerende werkwoorden: zich verslikken, zich vergissen
Je ziet het onderwerp "wederkeren" (terugkomen). Het hangt dus van het onderwerp af welk wederkerend voornaamwoord je gebruikt.


Ik verslik me
Wij verslikken ons
Jij verslikt je
U verslikt zich
Jullie verslikken je
Hij/Zij/Ze verslikt zich
Zij/ze verslikken zich

Slide 9 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Het woord zich is altijd een wederkerend voornaamwoord.
Me, je en ons kunnen ook persoonlijk voornaamwoord zijn. 
De woorden je en ons kunnen ook nog bezittelijk voornaamwoorden zijn. 

Zo stel je de woordsoort vast: 
Vervang het woord me, je of ons door hij, hem of zich. Als je het kunt vervangen:
  • door hij/hem, dan is het een persoonlijk voornaamwoord;
  • door zijn, dan is het een bezittelijk voornaamwoord;
  • door zich, dan is het een wederkerend voornaamwoord.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
Schaam je (1) je (2) altijd als je (3) broertje een domme opmerking maakt?
Schaamt hij (1) zich (2) altijd als zijn (3) broertje een domme opmerking maakt? 

Je (1) verandert in "hij" en is dus persoonlijk voornaamwoord
Je (2) verandert in "zich" en is dus wederkerend voornaamwoord
Je (3) verandert in "zijn" en is dus bezittelijk voornaamwoord. 

Slide 11 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord
Er is in het Nederlands maar een wederkerig voornaamwoord: elkaar

Soms wordt het geschreven als "mekaar" of "elkander"

Slide 12 - Tekstslide

Weet je nu:
- Hoe je zinnen moet verdelen in zinsdelen?
-  Wat het verschil is tussen zinsdelen en woordsoorten?
- Wat het naamwoordelijk gezegde is en hoe je deze moet benoemen?
- Wat de verschillende voornaamwoorden zijn? 










Huiswerk: 
Grammatica zinsdelen §3 Naamwoordelijk gezegde
bladzijde 210, 211
  • Opdracht 2, 3, 5

Slide 13 - Tekstslide