blog schrijven

Blog schrijven 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Blog schrijven 

Slide 1 - Tekstslide

Foutloos leren schrijven 
Blog schrijven over een onderwerp dat jou interesseert.

Je verbetert je schrijfvaardigheid: schrijfdoel, vaste tekst structuur, aantrekkelijk formuleren, juiste verwijzingen, zinsopbouw.

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je...

...…informatie opzoeken over een onderwerp;
…het schrijfdoel van jouw blog benoemen;
…de doelgroep van jouw blog omschrijven;
…een schrijfplan opstellen voor jouw product.

Slide 3 - Tekstslide

Jongerentaal wordt gekenmerkt Door een eigen woordenschat. Welk onderstaand woord is het oudst?
A
Cool
B
Chill
C
Gaaf
D
Onwijs

Slide 4 - Quizvraag

Jongerentaal
C: gaaf (1973)

D: onwijs (1985)

A: cool (1989)

B: chill (2018)


Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Veelgemaakte taalfouten 
1. Doe is normaal!
2. Hun gaan op de fiets naar school.
3. Me oma is morgen jarig.
4. Ik ken voetballen.
5. Een meisje die graag rokjes draagt.

www.netinnederland.nl 

Slide 8 - Tekstslide

Aan de slag!
Stap 1: Kies een onderwerp. Ga op zoek naar informatie over dit onderwerp. Je zorgt voor minimaal vijf artikelen met een betrouwbare bron.

Stap 2: Brainstorm met je maatje over welk doel jullie blog heeft. Willen jullie de lezer overtuigen, amuseren of informeren?

Stap 3: Bepaal voor welke doelgroep jullie de blog schrijven. Denk aan medeleerlingen, docenten, jongeren uit een achterstandswijk of mensen met de Nederlandse taal als tweede taal.

Slide 9 - Tekstslide

Stap 4: schrijfplan
Bepaal welke deelonderwerpen je gaat beschrijven per alinea. 

Leg dit schrijfplan voor aan je docent. 

Je krijgt een go / no go.
( Dinsdag 21 november )

Slide 10 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...

...heb je een schrijfplan geschreven voor jullie blog;

...heb je belangrijke informatie uit de vijf artikelen geselecteerd;

...kun je samengestelde zinnen op de juiste manier gebruiken.

Slide 11 - Tekstslide

Aantrekkelijk formuleren
1. Je maakt gebruik van enkelvoudige en samengestelde zinnen.

2. Je wisselt af door zinnen in de lijdende( passieve )  en bedrijvende ( actieve ) vorm te zetten.

Slide 12 - Tekstslide

"Jullie moeten om drie uur weg, want ik heb nog een afspraak."

Bovenstaande zin is een samengestelde zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

"Ik vraag me af of hij zijn huiswerk heeft gemaakt."

Bovenstaande zin is een samengestelde zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Huiswerk volgende week 
Bedenk een onderwerp voor je blog in tweetallen 
Zoek vijf artikelen op
Bedenk de doelgroep
Bedenk het schrijversdoel 
Maak een bouwplan 
Let op je schrijfstijl

Slide 15 - Tekstslide

Les 2 

Slide 16 - Tekstslide

Heeft iedereen: 
 Een onderwerp voor je blog in tweetallen bedacht
Vijf artikelen opgezocht?
De doelgroep bedacht?
Het schrijversdoel bedacht?
Een bouwplan gemaakt?
Op je schrijfstijl gelet?
Dan kunnen we nu verder met de volgende stap

Slide 17 - Tekstslide

Lesdoelen : 
aan het einde van de les weet je 
wat actief en passief is 
is door jullie een start gemaakt met schrijven 
heb je bedacht hoe je een alinea in passieve vorm zet

Slide 18 - Tekstslide

Actief/bedrijvend of passief/ lijdend 

actief: het onderwerp voert de handeling uit.
doet iets in de zin
passief: het onderwerp ondergaat de handeling 
door ons, door jullie 

Slide 19 - Tekstslide

Aantrekkelijk formuleren 
1. Je maakt gebruik van enkelvoudige en samengestelde zinnen.

2. Je wisselt af door zinnen in de lijdende( passieve ) en bedrijvende ( actieve ) vorm te zetten.

Slide 20 - Tekstslide

Welke zinnen staan in de actieve vorm?
1. Door Rianne was een prachtige foto gemaakt van een zonsondergang.
 2.  De toneelspelers repeteren dagelijks voor hun grote optreden in de Stadsgehoorzaal.
3. Door de bewoners werd met en macht de omgewaaide  boom opgeruimd 

Slide 21 - Tekstslide

Welke zin is actief?
Zin 2 is een actieve zin omdat daar het onderwerp aan het repeteren is.
Handeling: 
Wat ben je aan het doen?
 aan het ...... 
repeteren. 

Slide 22 - Tekstslide

Van actief naar passief 
(Altijd een lijdend voorwerp nodig in de zin)
1. Lijdend voorwerp wordt onderwerp
2. Onderwerp wordt bijw. bepaling met "door "
3. Het ww. gezegde verandert, je maakt gebruik van het werkwoord worden en of zijn

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld: 
De kip legt een ei 
de kip = onderwerp 
het ei = lijd. vw.
Het ei wordt door de kip gelegd 

Slide 24 - Tekstslide

Actieve of passieve zin:
Een Poolse aannemer restaureert dit Amsterdamse grachtenpand.

A
actief
B
passief

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Schema van de tijden 

Slide 27 - Tekstslide

Actieve of passieve zin:
Zijn die mooie kleren door je vader betaald?

A
actief
B
passief

Slide 28 - Quizvraag

Bouwplan:
Je gebruikt de componenten van de vorige les 
Voeg toe: 
Een alinea wordt door jullie in de passieve vorm geschreven.

Slide 29 - Tekstslide

Blog tips: 
Het blog wordt door jullie in tweetallen verder afgeschreven.
Let op: er wordt een alinea in de passieve vorm door jullie geschreven.
Door jullie wordt steeds goed op de tijden gelet.
Op de volgende dia staan nog een aantal tips die door jullie goed worden opgevolgd.

Slide 30 - Tekstslide

Huiswerk: 
Voor de volgende les is het blog door jullie verder geschreven.
Zorg ervoor dat het blog door iedereen goed is opgeslagen
De volgende les wordt de afrondende fase ingezet
De zogenaamde puntjes op de i worden dan gezet 
er wordt een opdracht door mij aangemaakt om het blog in te leveren.
Veel succes wordt door mij aan iedereen gewenst  

Slide 31 - Tekstslide

                                         Les 3 
Voegwoorden 
Les 3 

Slide 32 - Tekstslide

Voegwoorden 
Nevenschikkende voegwoorden:
En, maar, want, dus, en of  ( bij keuze) 
Onderschikkende voegwoorden:
Alle andere voegwoorden 

Slide 33 - Tekstslide

Voegwoorden
Onderschikkende voegwoorden:
wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, of…

Slide 34 - Tekstslide

Is dit een goede zin?
Omdat als hij naar huis gaat, dan kan hij niets meer voor haar doen.
A
Ja
B
Nee

Slide 35 - Quizvraag

Is dit een goede zin: Als Pieter een cadeau krijgt, dan geeft hij het altijd weg.
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quizvraag

Voegwoorden toevoegen 
Je tekst heb je nu af en ga je controle uitvoeren:
Staan overal de komma's op de juiste plaats
Zijn alle werkwoorden goed vervoegd
Kijk of alle zinnen goed geschreven zijn
Voeg eventueel voegwoorden toe. 
Zet geen twee voegwoorden achter elkaar 
Controleer op onvolledige zinnen 

Slide 37 - Tekstslide