5.2 Het huishoudboekje van de overheid

Economie T4
Hoofdstuk 5 Kan de overheid dat regelen 
5.2 Het huishoudboekje van de overheid
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Economie T4
Hoofdstuk 5 Kan de overheid dat regelen 
5.2 Het huishoudboekje van de overheid

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 5.2  
  • hoe komt de overheid aan geld
  • waar geeft de overheid geld aan uit
  • welke inkomstenbronnen heeft een gemeente

Slide 2 - Tekstslide

5.2 Het huishoudboekje van de overheid 
  • Begrotingstekort
  • Begrotingstekort
  • Begrotingsoverschot
Begrotingsoverschot
De overheid heeft meer inkomsten dan uitgaven
Begrotingstekort
De overheid heeft meer uitgaven dan inkomsten

Slide 3 - Tekstslide

Begrotingstekort & -overschot
  • Begrotingstekort = verwachte uitgaven > verwachte inkomsten
  • Geld lenen
  • Bezuinigen
  • Belastingen verhogen
  • Begrotingsoverschot = verwachte inkomsten > verwachte uitgaven
  • Schuld aflossen
  • Meer uitgeven

Slide 4 - Tekstslide

Staatsschuld
  • Als de overheid meer geld uitgeeft dan er binnenkomt, spreek je van een begrotingstekort. 
  • Om de uitgaven toch te kunnen doen, moet de overheid geld lenen. 
  • Doordat de overheid jaren achtereen een tekort heeft gehad, is er een staatsschuld ontstaan.

Slide 5 - Tekstslide

0

Slide 6 - Video

De staatsschuld
De totale schuld van ons land is in 2019 ongeveer € 416,91 miljard.
Deze wordt hoger als de overheid tekorten heeft op de begroting en bij gaat lenen. Gebruikt de overheid een overschot om de schuld af te lossen, dan wordt de schuld lager.
Een lagere schuld geeft lagere rentekosten per jaar!

We leven met 17,25 miljoen mensen in Nederland. Hoe groot is dan de staatsschuld per inwoner? 
 €416.910.000.000 : 17.250.000 = € 24.168,70 per inwoner
 of
  €416.910 miljoen : 17,25 miljoen = € 24.168,70 per inwoner 

Slide 7 - Tekstslide

Inkomsten en uitgaven van de overheid

De overheid ontvangt premies voor de sociale zekerheid , belastingen  en niet-belastingontvangsten zoals aardgasbaten, winst uit staatsbedrijven en boetes.

Slide 8 - Tekstslide

Directe belastingen
Inkomen
Vermogen
Winst

Slide 9 - Tekstslide

Indirecte belastingen
Btw
Accijns
&
Milieuheffingen

Slide 10 - Tekstslide

Directe belastingen

Worden direct aan de belastingdienst betaald.

Het gaat om de belasting over inkomen, winst en vermogen.
-Loon en inkomstenbelasting
-Dividendbelasting
-Vennootschapsbelasting
-Successierechten
-Kansspelbelasting
Indirecte belastingen

Zitten verwerkt in de prijs van producten en diensten. Ze worden betaald aan de verkoper, deze draagt ze af aan de belastingdienst.

Het gaat om btw en accijns. Je noemt deze ook wel kostprijsverhogende belastingen. Ander voorbeelden zijn; Invoerrechten, Milieuheffingen,
Motorvoertuigenbelasting en BPM

Slide 11 - Tekstslide

Accijnzen
Accijns verhoogt de kostprijs van een product. Om die reden wordt het product minder aantrekkelijk en wordt er minder van gekocht. De overheid geeft hier een negatieve financiële prikkel. De overheid heft accijns op: 
*fossiele brandstoffen ( benzine en aardgas)
*tabak (sigaretten, sigaren en shag)
*alcoholische dranken (afhankelijk van het promillage)
Op suikerhoudende dranken wordt géén accijns geheven, wél een soortgelijke verbruiksbelasting!


Slide 12 - Tekstslide

Subsidie
Subsidie maakt een product of dienst goedkoper. Om die reden wordt het product aantrekkelijker en wordt er meer van gekocht. De overheid geeft hier een positieve financiële prikkel. 
*Subsidie wordt soms aan bedrijven gegeven, waardoor ze hun product goedkoper in de winkel kunnen leggen (bv voor milieuvriendelijke productie). 
*Sommige subsidies kan een consument direct aanvragen (voor zonnepanelen of woningisolatie). 



Slide 13 - Tekstslide

Inkomsten van de gemeente
  • Een groot deel van de inkomsten van de gemeente komt van het Rijk. 
  • Daarnaast betalen burgers en bedrijven gemeentelijke belastingen en heffingen zoals OZB (onroerendezaakbelasting), rioolheffing, afvalstoffenheffing, parkeerbelasting, toeristenbelasting en hondenbelasting.

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk
lezen en maken 5.2

Slide 15 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 16 - Tekstslide

Loonbelasting is een ... belasting.
A
directe
B
indirecte

Slide 17 - Quizvraag

Wat doet de overheid niet om een begrotingstekort op te vangen?
A
Bezuinigen
B
Belastingen verhogen
C
Lenen
D
Staatsschuld aflossen

Slide 18 - Quizvraag

Wat is OZB?
A
Onroerende Zaak Belasting
B
Huurtoeslag
C
Gemeentebelasting
D
Huurverhoging

Slide 19 - Quizvraag

Belasting die je betaalt wanneer je een product koopt is een voorbeeld van .....
A
directe belasting.
B
indirecte belasting.

Slide 20 - Quizvraag

Loonbelasting
BTW
Belasting op alcohol
Directe belastingen
Indirecte belastingen

Slide 21 - Sleepvraag

1. Subsidie geven een negatieve prikkel
2. Accijns geeft een negatieve prikkel
A
stelling 1 is juist stelling 2 is onjuist
B
stelling 1 is onjuist stelling 2 is juist
C
beide stellingen zijn onjuist
D
beide stellingen zijn juist

Slide 22 - Quizvraag

Wat is GEEN voorbeeld van een indirecte belasting
A
in de gasrekenig zit ook een bedrag voor energiebelasting
B
over een product in de winkel betaal je btw
C
over je inkomen betaal je inkomstenbelasting
D
op een camping betaal je toeristenbelasting

Slide 23 - Quizvraag

De totale schuld van ons land was in 2016 ongeveer
€ 466 miljard.
We leefden toen met 17 miljoen mensen in Nederland.
Hoe groot was dan de staatsschuld per inwoner?

Slide 24 - Open vraag