Présent & Passé composé: verbes -er
1 / 36
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de stam van het werkwoord 'chercher'?
Slide 2 - Open vraag
Je / J'
Tu
il / elle / on
Nous
Vous
ils / elles
e
es
e
ons
ez
ent
Slide 3 - Sleepvraag
Kies de juiste zin.
ww = PARLER
ww = PARLER
A
Vous parle japonais.
B
Vous parles japonais.
C
Vous parlez japonais.
D
Vous parlent japonais.
Slide 4 - Quizvraag
Kies de juiste zin.
ww = REGARDER
ww = REGARDER
A
Ils regardes le football.
B
Ils regardons le football.
C
Ils regardez le football.
D
Ils regardent le football.
Slide 5 - Quizvraag
Kies de juiste zin.
ww = AIMER
ww = AIMER
A
J'aime la musique.
B
Je aime la musique.
C
J'aimes la musique.
D
J'aiment la musique.
Slide 6 - Quizvraag
Kies de juiste zin.
ww = TÉLÉPHONER
ww = TÉLÉPHONER
A
Tu téléphone ta mère.
B
Tu téléphones ta mère.
C
Tu téléphonez ta mère.
D
Tu téléphonent ta mère.
Slide 7 - Quizvraag
Vertaal:
(chercher) Wij zoeken
(chercher) Wij zoeken
A
Nous cherchons
B
On cherchons
C
Vous cherchez
D
On cherche
Slide 8 - Quizvraag
Vertaal: (parler) Zij praten
A
Elle parle
B
Elles parlent
C
Nous parlons
D
Ils parlont
Slide 9 - Quizvraag
Vertaal:
(danser) hij danst
(danser) hij danst
Slide 10 - Open vraag
Vertaal:
(donner) jullie geven
(donner) jullie geven
Slide 11 - Open vraag
Vertaal:
(habiter) Jij woont
(habiter) Jij woont
Slide 12 - Open vraag
Vertaal:
(chanter) Zij zingt
(chanter) Zij zingt
Slide 13 - Open vraag
Vertaal:
(regarder) Ik kijk
(regarder) Ik kijk
Slide 14 - Open vraag
Vervoeg het werkwoord 'adorer':
Roos et Floor ...... ?
Roos et Floor ...... ?
Slide 15 - Open vraag
Vervoeg het werkwoord 'porter':
Son frère ...... un pantalon.
Son frère ...... un pantalon.
Slide 16 - Open vraag
Vervoeg het werkwoord 'manger':
Lucie ...... une pomme.
Lucie ...... une pomme.
Slide 17 - Open vraag
Wat is de juiste vorm:
Nous (détester)
Nous (détester)
timer
0:30
A
déteste
B
détestez
C
détestons
D
détestent
Slide 18 - Quizvraag
Kies de juiste vorm
Je/J' (aimer)
Je/J' (aimer)
timer
0:30
A
aimons
B
aime
C
aimez
D
aiment
Slide 19 - Quizvraag
Kies de juiste vorm
Le copain (danser)
Le copain (danser)
timer
0:30
A
dansons
B
danses
C
dansez
D
danse
Slide 20 - Quizvraag
Welke vervoeging is onjuist
timer
0:30
A
Je danse
B
Elles danse
C
On danse
D
Vous dansez
Slide 21 - Quizvraag
Vertaal het werkwoord BEGINNEN
timer
0:30
A
Aimer
B
Détester
C
Écouter
D
Commencer
Slide 22 - Quizvraag
Vertaal het werkwoord AANKOMEN
timer
0:30
A
Oublier
B
Habiter
C
Organiser
D
Arriver
Slide 23 - Quizvraag
Chercher
Oublier
Habiter
Aimer
Houden van
Wonen
Zoeken
Vergeten
Slide 24 - Sleepvraag
Écouter
Regarder
Travailler
Trouver
Vinden
Luisteren naar
Kijken naar
Werken
Slide 25 - Sleepvraag
Kies de juiste vorm van avoir
Tu ....
Tu ....
A
avons
B
as
C
ont
D
a
Slide 26 - Quizvraag
Kies de juiste vorm van avoir
On ....
On ....
A
avons
B
as
C
ont
D
a
Slide 27 - Quizvraag
Kies de juiste vorm van avoir
Vous ....
Vous ....
A
avons
B
ont
C
avez
D
ai
Slide 28 - Quizvraag
Kies de juiste vorm van avoir
J' ....
J' ....
A
avons
B
ont
C
avez
D
ai
Slide 29 - Quizvraag
On a habité
A
présent
B
passé composé
Slide 30 - Quizvraag
Il cherche
A
Présent
B
Passé composé
Slide 31 - Quizvraag
Nous avons habité
A
Présent
B
Passé composé
Slide 32 - Quizvraag
Zet in de passé composé
Je (danser)
Je (danser)
A
J'ai dansé
B
J'ai danser
C
J'avez dansé
D
Je suis dansé
Slide 33 - Quizvraag
Zet in de passé composé
Tu (chanter)
Tu (chanter)
A
Tu ai chanté
B
Tu as chanté
C
Tu avez chanter
D
Tu es chanter
Slide 34 - Quizvraag
Zet in de passé composé
Nous (manger)
Nous (manger)
