HC HS 5-7

Hoorcollege HS 5-7.3
Veranderingen in:
Het welvaartsvraagstuk (hs 5)
Het bindingsvraagstuk (politieke (hs6) en sociale veranderingen(hs7))
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoorcollege HS 5-7.3
Veranderingen in:
Het welvaartsvraagstuk (hs 5)
Het bindingsvraagstuk (politieke (hs6) en sociale veranderingen(hs7))

Slide 1 - Tekstslide

HS 5
Veranderingen in het welvaartsvraagstuk 

Slide 2 - Tekstslide

5.1 Context
Jagers & verzamelaars maakten gebruik van samenwerking om schaarste tegen te gaan, 
- hun bestaansvoorwaarden veilig te stellen, 
- productiefactoren (arbeid, natuur, kapitaal) te verdelen
- reproductie te regelen.
(welvaartsvraagstuk)

Slide 3 - Tekstslide

Concepten H5
Samenwerking
Sociale cohesie
Conflict
Rationalisering

Slide 4 - Tekstslide

5.2 Samenwerking en conflict
Samenwerking leidt vaak tot het maken van (min of meer geformaliseerde) afspraken.
+ vertrouwen
+ wederzijdse acceptatie = stijging in sociale cohesie

Voor samenwerken moet je ook iets inleveren

Slide 5 - Tekstslide

5.2 Samenwerking en conflict
Jagers en verzamelaars hadden ook conflict. Bijv. met andere stammen.
Voorbeelden:
- oorlog
- sancties
- staking
- demonstratie

Slide 6 - Tekstslide

5.2 Samenwerking en conflict
Voor collectieve goederen/algemeen belang is samenwerking nodig (niemand kan hiervan uitgesloten worden). 
Bijv.: klimaat, schoon drinkwater, volksgezondheid, infrastructuur, veiligheid.

(private goederen: eten en drinken, smartphone, vakantie - je kan uitgesloten worden)

Slide 7 - Tekstslide

5.2 Samenwerking en conflict
Dilemma van collectieve actie: 
Collectieve goederen --> samenwerking nodig --> samenwerking kost wat --> niet meedoen = freerider

Een freerider heeft veel voordeel (geen input, wel collectief goed). Als iedereen freeride, is er geen collectieve actie.

Slide 8 - Tekstslide

 5.3 Theorie
Hoe gaan we om met maatschappelijke en economische problemen/belangenverschillen?
Harmoniemodel/ Poldermodel (NL): overleg & er samen uitkomen.
Bijv. vakbonden van werkgevers en werknemers en de regering overleggen bijv. over oplossing werkloosheid. Samenwerking  Compromissen & consensus.

Slide 9 - Tekstslide

 5.3 Theorie
Hoe gaan we om met maatschappelijke en economische problemen/belangenverschillen?

Conflictmodel: focus op het behalen van het eigen doel (ten koste van een ander)
Actiegroepen (Willem Engel?), Protesteren, staken

Slide 10 - Tekstslide

 en ideologie
  • Samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden
  • meestal uitmondend in (leidend tot) de meest wenselijke politieke en maatschappelijke verhoudingen.



Slide 11 - Tekstslide

5.4 Rationalisering
Schaarste --> uitvindingen --> verandering in de samenleving 
= rationalisering.

Slide 12 - Tekstslide

5.4 Rationalisering
Het proces van het ordenen en systematiseren van de werkelijkheid
Jagers en verzamelaars zien dat zaadjes uitgroeien tot nieuwe planten
met als doel haar voorspelbaar en beheersbaar te maken
Ze gaan zelf zaadjes planten op één plek (beheersbaar)
EN
EN
van het doelgericht inzetten van middelen om zo efficiënt en effectief mogelijke resultaten te halen.
Ze leren waar planten het best groeien en gaan daar steeds nieuwe planten verbouwen

--> landbouwsamenleving.

Slide 13 - Tekstslide

Rationalisering
Het proces van het ordenen en systematiseren van de werkelijkheid
Onderzoeken
Aantal besmettingen, verandering, etc
met als doel haar voorspelbaar en beheersbaar te maken
om de werkelijkheid te kunnen voorspellen & beinvloeden
hoeveel IC-opnames over 2 weken?/ En met lockdown? /Vaccins
EN
EN
van het doelgericht inzetten van middelen om zo efficiënt en effectief mogelijke resultaten te halen.
om middelen zo slim mogelijk in te zetten om zoveel mogelijk resultaat te behalen
ouderen eerst prikken/ massaproductie vaccins/

Slide 14 - Tekstslide

HS 6 
Politieke veranderingen in het bindingsvraagstuk

Slide 15 - Tekstslide

6.1 Context 
Boeren in NL moesten samenwerken tegen het water.
Hierdoor onstonden steeds meer regels over wie de macht had en beslissingen mocht nemen (politieke instituties)

Slide 16 - Tekstslide

Concepten H6
Macht
Formele/informele macht
Politieke/sociale institutie
Theorie van pluralisme/machtselitetheorie
Kenmerken van de staat
Soevereiniteit, intern en extern
Geweld/belasting monopolie
Staatsvorming

Slide 17 - Tekstslide

 6.2 Machtsbronnen
Affectief - invloed op grond van emoties.   
Cognitief - invloed op basis van kennis.
Economisch - invloed op basis van geld/schaarse goederen
Politiek - invloed van overheid of politieke machtsdragers (vastgelegd in politieke instituties)
Macht
Het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken EN de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te vergroten.

Slide 18 - Tekstslide

 6.2 Machtsbronnen
Formeel: vastgelegd in regels en wetten
Informeel: niet vastgelegd. Bijv. door affectieve macht, charisma, bijzondere kennis of kwaliteiten.
Macht
Het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken EN de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te vergroten.

Slide 19 - Tekstslide

6.2 Politieke institutie
  • complex van = meerdere bij elkaar horende....
  • min of meer geformaliseerde regels = meer of minder in regels vastgelegde / formele en informele regels
  •  die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties rond politieke machtstuitoefening & besluitvorming reguleren = die regelen hoe mensen zich gedragen, wie de politieke macht heeft en hoe besluiten moeten worden gemaakt.

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeelden:
Overheid
Parlementaire democratie (verkiezingen, verantwoordelijkheden ministers, gedragsregels 2e kamer)
Rechtsstaat
Koningshuis
Kabinet (alle ministers)
Gemeente


Slide 21 - Tekstslide

6.3 theorie van het pluralisme
- Verschillende groepen (met verschillende belangen)
- Iedereen mag proberen macht uit te oefenen

Slide 22 - Tekstslide

6.3 Machtselitetheorie
- 1 groepje (elite) heeft de macht.
- zitten op belangrijke posities (baas grote bedrijven, regering etc)
- het volk/het parlement kan hier niet tegenop

Slide 23 - Tekstslide

 7.3 Ideologie

Slide 24 - Tekstslide

6.4 Staatsvorming
gebrek aan samenwerking         



 behoefte aan regels/afspraken                 



Creëerden van staten






Slide 25 - Tekstslide

Kenmerken van een staat
- een groep mensen
- met een grondgebied
- er is een geweldsmonopolie en een belastingmonopolie

Slide 26 - Tekstslide

Monopolie
Geweldsmonopolie
Belastingmonopolie

Slide 27 - Tekstslide

Soevereiniteit
Interne soevereiniteit = de staat voldoet 
aan de drie kenmerken van de staat 
(zie hierboven)

Externe soevereiniteit = betekent dat het staatsgezag niet ondergeschikt is aan het gezag van andere staten. (non-interventie beginsel = staten bemoeien zich niet met de politiek van andere staten)

Slide 28 - Tekstslide

HS 7
Sociale veranderingen in het bindingsvraagstuk

Slide 29 - Tekstslide

Context
Religie als oorzaak voor de onafhankelijkheid van de Nederlanden

Religie kan zorgen voor sociale cohesie en voor conflict

Slide 30 - Tekstslide

Concepten H7
Binding
Sociale cohesie
Cultuur
Sociale institutie
Conflict
Gezag
Identiteit

Slide 31 - Tekstslide

7.2 Sociale institutie
Religie kan zorgen voor sociale cohesie
het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben, bijv.:
1. het gevoel een groep te zijn/lid van een gemeenschap
2. verantwoordelijkheid te voelen voor elkaars welzijn
En/of
3. een beroep op elkaar kunnen doen

Slide 32 - Tekstslide

Samenwerking door verhalen
Grotere groepen mensen gingen samenwerken door gedeelde verhalen & 'geloof'. Religie, maar ook geld en 'de overheid' zijn gedeelde verhalen (instituties)

Slide 33 - Tekstslide

Religie hoort bij cultuur
Religie --> gedeelde normen en waarden --> gevoel een groep te zijn --) sociale cohesie

Slide 34 - Tekstslide

Religie kan zorgen voor conflict
Karel's doel was dat iedereen katholiek werd.
Protestanten wilden hun eigen religie behouden.
--> tegenwerking

Slide 35 - Tekstslide

Religie zorgde voor sociale instituties



Complex van min of meer geformaliseerde regels
die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.
Regels voor het sociale leven bijv. huwelijk, taal, feestdagen

Slide 36 - Tekstslide

7.3 Ideologie
Je hoeft de theorieën niet te leren! 
Wel de ideologieën op p. 130 (z.o.z & op Peppels)

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

7.4 Natievorming
Naties: volken die hun eigen staat hebben of willen.

Voor heersers/overheden is het wenselijk dat er sociale cohesie is tussen de mensen. --> minder conflicten & meer gezag voor de heerser. 
Een gedeeld verhaal/nationale identiteit helpt hierbij.

Slide 39 - Tekstslide